ECLI:NL:CRVB:2016:652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15-2372 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rugklachten van een ambtenaar bij de Minister van Defensie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, werkzaam bij het Commando Luchtstrijdkrachten, die rugklachten heeft opgelopen tijdens zijn dienst. De klachten ontstonden op 15 december 2012 tijdens werkzaamheden aan een vliegtuig op de Airbase Mirage in Dubai. Appellant heeft op die dag geprobeerd een brake unit te vervangen, maar voelde bij het kracht zetten een pijnlijke sensatie in zijn rug. Na deze gebeurtenis heeft hij zich ziek gemeld en zijn klachten zijn later door de Minister van Defensie als een medische aangelegenheid aangemerkt, zonder dat er sprake zou zijn van een ongeval zoals bedoeld in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).

De Minister stelde dat de rugklachten niet veroorzaakt zijn door een onvoorziene omstandigheid, maar eerder door overbelasting of slijtage, en dat er geen sprake was van een misgreep. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat de definitie van een ongeval zoals gehanteerd door de Minister niet van toepassing is op de situatie van appellant. De Raad oordeelt dat de rugklachten niet kunnen worden aangemerkt als een ongeval, omdat de omstandigheden niet voldoen aan de vereisten van een onvoorziene gebeurtenis of misgreep.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 25 februari 2016.

Uitspraak

15/2372 MAW
Datum uitspraak: 25 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 februari 2015, 14/5758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam bij het Commando Luchtstrijdkrachten, heeft op 15 december 2012 te Minhad, Dubai, Airbase Mirage rugklachten gekregen. Op 25 september 2013 is hierover een proces-verbaal van ongeval opgemaakt. Aan de hierin neergelegde verklaring van appellant ontleent de Raad het volgende: “Na een volledige dag werken werd er in de avond (18:30LT) aangevangen om een brake unit te wisselen ivm met “hot brakes”. De brake moest 15 december vervangen worden omdat anders de diploklaringen voor het vliegtuig zouden verlopen voor de verdere reis. De bouten van de brake unit zaten zodanig vast, vanwege “hot brakes”, dat deze niet los te krijgen waren door F.B. Hierop heb ik geprobeerd de bouten los te krijgen. De houding waarin gewerkt wordt bij dergelijke werkzaamheden is niet ideaal. Het is namelijk niet mogelijk om met een gestrekte rug in de main wheel well van de C-130 een brake unit te vervangen. De eerste drie bouten gingen na enige inspanning los. Bij de vierde bout voelde ik bij het kracht zetten een “elektrische stroom” vanuit mijn rug naar mijn tenen door mijn rechter been gaan. Direct wist ik dat dit niet goed was en heb ik de werkzaamheden gestaakt. […] Vervolgens heb ik rust genomen. […] De rest van de dienstreis heb ik slechts nog administratieve werkzaamheden verricht. Na aankomst op vliegbasis Eindhoven ben ik naar huis gegaan. De volgende dag heb ik mij ziek gemeld en heb ik de MGD geïnformeerd over het bezoek aan een huisarts in eigen woonplaats. Voorafgaand aan de dienstopdracht had ik reeds meer dan een half jaar rugklachten.”
1.2.
Bij besluit van 2 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 mei 2014 (bestreden besluit), heeft de minister de bij appellant op 15 december 2012 tijdens de uitoefening van militaire dienst ontstane rugklachten aangemerkt als een medische aangelegenheid. De minister heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het letsel niet is veroorzaakt door een onvoorziene omstandigheid bepaald door een misgreep, een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld, en dat daarom geen sprake is van een ongeval als bedoeld in artikel 147 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het begrip ongeval is in het AMAR niet gedefinieerd. De minister hanteert de definitie uit de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden (Regeling proces-verbaal): “een gekwetst worden door een onvoorziene omstandigheid, bepaald door een misgreep, een van buiten komende gebeurtenis of onverwacht geweld”. In lijn met wat de Raad eerder heeft overwogen (uitspraken van 25 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF3469 en van 15 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8371) is deze uit de rechtspraak afkomstige definitie een passend uitgangspunt, ook al komt aan de op artikel 147 van het AMAR gebaseerde Regeling proces-verbaal als zodanig geen inhoudelijke betekenis toe.
3.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de ontstane rugklachten van appellant binnen de grenzen van de in 3.1 weergegeven definitie vallen, in de zin dat sprake is van een gekwetst worden door een onvoorziene omstandigheid bepaald door een misgreep.
3.3.
De minister heeft gesteld dat een misgreep moet worden uitgelegd naar de letterlijke, fysieke betekenis van het woord, het daadwerkelijk misgrijpen of misstappen. Het ontstaan van rugklachten als gevolg van het plegen van een verhoogde krachtsinspanning wordt daarom niet aangemerkt als een misgreep. Dit betekent volgens de minister geen sprake is van een ongeval. De minister heeft hierbij opgemerkt dat, hoewel niet doorslaggevend voor zijn besluitvorming, in het licht van de reeds bestaande rugklachten veeleer sprake lijkt te zijn van overbelasting of slijtage van de rug.
3.4.
Appellant heeft ook in hoger beroep betoogd dat zijn rugklachten moeten worden aangemerkt als een ongeval. Hij heeft gesteld dat de ‘hot brakes’ aangemerkt moeten worden als onvoorziene omstandigheid en dat de misgreep ziet op het gebruik van niet adequaat gereedschap om de bouten los te draaien, omdat het juiste gereedschap ontbrak. Dit betoog slaagt niet. De ‘hot brakes’ zijn weliswaar onverwachts opgetreden, maar dit kan niet worden beschouwd als onvoorziene omstandigheid als bedoeld in de in 3.1 weergegeven definitie. Voorts is het welbewust gebruik van niet adequaat gereedschap bij gebrek aan het juiste gereedschap, geen misgreep in de zin van de in 3.1 en 3.3 gegeven omschrijving. Onder verwijzing naar het door de minister gehanteerde begrip misgreep zoals in 3.3 toegelicht, is de Raad van oordeel dat het met een verhoogde krachtsinspanning losdraaien van zware vastzittende bouten niet kan worden aangemerkt als een misgreep.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M. Kraefft als leden, in tegenwoordig van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.W. Munneke

HD