Uitspraak
30 december 2014, 14/2626 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 18 juli 2013 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een specifiek adres in Schiedam. Echter, na onderzoek door de gemeente Schiedam, waarbij onder andere een huisbezoek is afgelegd, is vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf had. De gemeente heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, wat door de rechtbank in een eerdere uitspraak is bevestigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de woon- en leefsituatie bij de aanvrager ligt. De appellant heeft tijdens het huisbezoek tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de verlichting in zijn kamer en er zijn geen persoonlijke spullen of administratie van hem aangetroffen op het opgegeven adres. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde, ondanks zijn beweringen en het feit dat hij een huissleutel had.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.