ECLI:NL:CRVB:2016:648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
13-6965 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante verzocht om gelijkstelling met de vervolgde vanwege het omkomen van haar vader tijdens de Japanse bezetting. De Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag afgewezen op 17 juli 2013, met als reden dat niet is komen vast te staan dat de vader van appellante ten gevolge van vervolging is omgekomen. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar, wat leidde tot het beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 14 januari 2016 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. J.C.M. van Berkel, haar standpunt toegelicht. Verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. Appellante voerde aan dat het feit dat haar vader als oorlogsslachtoffer was aangemerkt in het kader van een rehabilitatie-uitkering, en de informatie die zij en andere familieleden over hem hadden, voldoende bewijs moesten zijn voor de aanname dat hij door vervolging is omgekomen.

Verweerder betwistte echter dat er enige aanwijzing was dat de vader van appellante door vervolging is omgekomen. De beschikbare gegevens, waaronder dossiers van twee broers van appellante, gaven aan dat hij in juli 1942 was overleden aan een ziekte, en niet door vervolging. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat het overlijden van de vader van appellante het gevolg was van vervolging. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

13/6965 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 25 februari 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 december 2013, kenmerk BZ01652853 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2016. Appellante is verschenen, met bijstand van mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1934 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in december 2012 verzocht om op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv te worden gelijkgesteld met de vervolgde vanwege het omkomen van haar vader tijdens de Japanse bezetting. Op dit verzoek is bij besluit van verweerder van 17 juli 2013 afwijzend beslist op de grond dat niet is komen vast te staan dat de vader van appellante ten gevolge van vervolging is omgekomen. Dit besluit is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
1.2.
Van de zijde van appellante is met name aangevoerd dat het aanmerken van de vader van appellante als oorlogsslachtoffer in het kader van een rehabilitatie-uitkering en hetgeen over haar vader bekend is bij appellante en andere familieleden, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om aan te nemen dat hij door vervolging is omgekomen.
1.3.
Verweerder heeft betoogd dat op geen enkele wijze is gebleken dat de vader van appellante door vervolging is omgekomen. Uit de beschikbare gegevens, waaronder dossiers van twee broers van appellante, blijkt eerder dat de vader in juli 1942 is overleden als gevolg van ziekte. Dat die ziekte een gevolg was van mishandeling is niet bevestigd.
2.1.
De Raad kan verweerder hierin volgen. Dat het overlijden van de vader van appellante is veroorzaakt door vervolging is niet komen vast te staan. Appellante vermeldde ten behoeve van het opmaken van het sociaal rapport destijds dat haar vader nog voordat hij zou zijn verscheept naar Thailand wegens een ernstige ziekte is vrijgelaten en dat hij een week later is overleden als gevolg van een ernstige leveraandoening, mogelijk ontstaan na een zware mishandeling. Er zijn echter geen gegevens die deze zware mishandeling bevestigen. Het toekennen van een rehabilitatie-uitkering maakt dat niet anders, nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden om de vader van appellante als vervolgde in het kader van de Wuv aan te merken. Verweerder heeft voldoende onderzoek gedaan, nu relatiedossiers zijn geraadpleegd en informatie is ingewonnen bij het Nederlandse Rode Kruis en de Oorlogsgravenstichting.
2.2.
Gezien hetgeen onder 2.1 is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
3. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Spek

HD