Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 juni 2014 in stand blijven;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 1.984,-;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende bijstand van appellante, die sinds 1 mei 2003 een ongehuwdenpensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en sinds 24 oktober 2003 aanvullende bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat appellante een woning in Turkije had verzwegen, waardoor haar vermogen boven de geldende vermogensgrens uitkwam. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante vanaf 1 juli 2006 beschikte over een woning in Turkije, maar dat de Svb niet kon onderbouwen dat het vermogen van appellante vanaf die datum boven de vermogensgrens lag. De Raad oordeelt dat de Svb de intrekking van de bijstand niet kan handhaven voor de periode van 1 juli 2006 tot de taxatie van de woning in oktober 2013. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit van de Svb in stand, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door het bezit van de woning niet tijdig te melden. De Raad veroordeelt de Svb tot betaling van de proceskosten van appellante.