ECLI:NL:CRVB:2016:641
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een militair invaliditeitspensioen en de mate van invaliditeit
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die in 1987 in militaire dienst is gekomen en in 1988 betrokken raakte bij een dienstongeval. Appellant heeft in 2010 verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, waarbij hij klachten heeft geuit over zijn rug, nek, rechterschouder, rechterelleboog, benen en ogen. De minister van Defensie heeft na onderzoek door verschillende artsen vastgesteld dat de mate van invaliditeit 10% bedraagt, wat door appellant wordt betwist. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit van de minister op een zorgvuldige medische onderbouwing berust. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de conclusie van de minister ondermijnen. De Raad heeft ook opgemerkt dat het onderzoek van het onderzoeksbureau Lytton geen informatie biedt over de mate van invaliditeit die aan het dienstongeval kan worden toegeschreven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.