ECLI:NL:CRVB:2016:64
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onduidelijke hoofdverblijfplaats
In deze zaak heeft appellant op 14 oktober 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan alleen te wonen op een specifiek adres in Den Haag, maar uit de gemeentelijke basisadministratie bleek dat er ook een medebewoonster op dat adres stond ingeschreven. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft appellant verzocht om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften en een huurcontract. Na een huisbezoek op 29 november 2013 concludeerde het college dat de woon- en leefsituatie van appellant onduidelijk was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 4 december 2013.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college gegronde twijfels had over de hoofdverblijfplaats van appellant. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om voldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfsituatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.