ECLI:NL:CRVB:2016:634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
15/401 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een uitkering op grond van de Ziektewet na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, werkzaam als paprikasorteerster, had zich ziek gemeld met hoofdpijnklachten en verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat zij op de datum in geding geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare feiten waren die duidden op arbeidsbeperkingen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek onvoldoende was en dat de hoofdpijnklachten voortkwamen uit een neurologische aandoening. Ze overhandigde medische stukken ter ondersteuning van haar standpunt, waaronder een rapport van neuroloog H. Koppen.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/401 ZW
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 december 2014, 14/7056 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was met ingang van 27 januari 2014 via een uitzendbureau werkzaam als paprikasorteerster voor 38 uur per week. Zij heeft zich op 1 april 2014 ziek gemeld met ingang van 14 februari 2014 ten gevolge van hoofdpijnklachten. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft na zijn onderzoek geconcludeerd dat ondanks de bestaande klachten er geen arbeidsbeperkingen voor het eigen werk zijn vastgesteld.
1.2.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, omdat zij vanaf 14 februari 2014 geschikt is voor het eigen werk. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 15 juli 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin geconcludeerd wordt dat er geen medisch objectiveerbare feiten zijn om per datum in geding ongeschiktheid voor het eigen werk aan te nemen.
2. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig geweest. Tot het verzekeringsgeneeskundig onderzoek behoort niet de beoordeling of het werk dat een betrokkene verricht een toename van zijn of haar klachten kan veroorzaken. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de informatie van GGD Haaglanden hem geen aanleiding geeft om appellante ongeschikt te achten voor het eigen werk. Appellante heeft in beroep geen (andere) medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de eigen functie past binnen de belastbaarheid van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd - kort weergegeven - dat anders dan de rechtbank heeft geoordeeld het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende en onzorgvuldig is geweest, alsook dat de motivering ontoereikend is. De hoofdpijnklachten komen voort uit een neurologische aandoening, daarom is een medisch objectief substraat aan te wijzen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij enkele medische stukken overgelegd, onder meer een rapport van neuroloog H. Koppen van het Haga Hoofdpijn centrum.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
Betreffende de medische beoordeling wordt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid onderschreven. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd onzorgvuldig te achten. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en appellante is door hen onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante overgelegde informatie van GGD Haaglanden bij zijn oordeel meegewogen.
4.3.
Niet betwist wordt dat de hoofdpijnklachten van appellante een gevolg zijn van een neurologisch ziektebeeld. In zijn rapport van 15 juli 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze en gemotiveerd uiteengezet dat en waarom appellante geschikt wordt geacht voor haar arbeid en dat er ondanks de aanwezige hoofdpijnklachten op de datum in geding geen medisch objectiveerbare feiten zijn om arbeidsbeperkingen aan te nemen. Het advies van de GGD is gebaseerd op andere gronden en andere inzichten dan de medische beoordeling en de informatie van de GGD bevat geen andere bevindingen dan reeds aanwezig in het dossier.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste inschatting van appellantes gezondheidstoestand op 14 februari 2014. In zijn rapport van 22 april 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in hoger beroep door appellante ingebrachte stukken erop gewezen dat volgens de verwijsbrief van de huisarts van
23 januari 2015 appellante sinds 2013 niet meer op de poli neurologie is geweest en dat volgens de brief van neuroloog Koppen van 16 maart 2015 de hoofdpijn wordt toegeschreven aan overmatig gebruik van paracetamol. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de recente medische informatie geen nieuwe medische objectiveerbare feiten per datum in geding bevat. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.E. Adamsson

NK