ECLI:NL:CRVB:2016:633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
15/108 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als pedagogisch medewerker werkte, had zich ziek gemeld op 14 november 2012 en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 5 mei 2014, gebaseerd op een medisch rapport van 30 april 2014. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 19 juni 2014. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 4 december 2014, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld. Appellante stelde dat haar fysieke en mentale klachten haar belemmerden om haar werk volledig te hervatten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze had gemotiveerd dat appellante geschikt werd geacht voor haar arbeid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten. De diagnose endometriose was vastgesteld, maar er was geen bewijs dat appellante niet in staat was om haar werk te hervatten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier M.A.E. Adamsson, en werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.

Uitspraak

15/108 ZW
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 december 2014, 14/4460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Apellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als pedagogisch medewerker voor 28 uur per week. Op 14 november 2012 heeft zij zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld ten gevolge van lichamelijke klachten van voornamelijk gynaecologische aard. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 30 april 2014 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 5 mei 2014 beëindigd. Dit besluit is gebaseerd op een medisch rapport van 30 april 2014. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 18 juni 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende gemotiveerd. Het had op de weg van appellante gelegen om haar stelling dat zij meer beperkt was op de datum in geding nader met stukken te onderbouwen. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische onderbouwing. Het Uwv heeft appellante terecht weer geschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd - kort samengevat - dat haar klachten haar fysieke en mentale gesteldheid beïnvloeden, waardoor zij niet in staat is het eigen werk volledig te hervatten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 van de ZW, is - voor zover hier van belang - bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Wat betreft de medische beoordeling wordt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid onderschreven. Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellante op de hoorzitting gezien en aansluitend een oriënterend pyschiatrisch onderzoek verricht. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde informatie van de huisarts van 26 mei 2014 bij haar oordeel meegewogen.
4.3.
Vast staat dat bij appellante de diagnose endometriose is gesteld. Tussen partijen is in geschil of ondanks de hieruit voortvloeiende klachten appellante met ingang van 5 mei 2014 weer geschikt is volledig het eigen werk te hervatten. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 18 juni 2014 op inzichtelijke wijze en gemotiveerd uiteen heeft gezet dat en waarom appellante geschikt wordt geacht voor haar arbeid. Volgens deze arts is appellante bekend met een hinderlijke, chronische aandoening, die in wisselende mate buikpijnklachten geeft. Appellante wordt daarvoor momenteel niet behandeld; zij gebruikt zonodig pijnstillers. Er is hierdoor geen reden om niet aan het werk te gaan. Er is geen sprake van zodanige instabiliteit dat ingrijpen of wijziging van behandeling door appellante en haar gynaecoloog noodzakelijk wordt gevonden.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Over de door appellante bij faxbericht van 3 januari 2016 overgelegde medische stukken, heeft het Uwv te kennen gegeven dat deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten met betrekking tot de datum hier in geding. De Raad volgt het Uwv hierin. Voorts gaat de Raad voorbij aan de standpunt van appellante dat zij zonder begeleiding niet in staat is volledig te hervatten, omdat voor dit standpunt in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunt te vinden is.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen grond voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.E. Adamsson

NK