ECLI:NL:CRVB:2016:632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van het Uwv inzake ziekengeld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 14 oktober 2013 geen recht meer op ziekengeld op grond van de Ziektewet toekende. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van twee weken was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat zijn argumenten voor termijnoverschrijding onvoldoende onderbouwd waren. De appellant had aangevoerd dat zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen en een taalprobleem hem belemmerden om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank ging hier niet op in, omdat er geen medische informatie was overgelegd ter onderbouwing van deze stellingen.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er al eerder bezwaar was gemaakt tegen een eerdere weigering van ziekengeld, maar de Raad oordeelde dat de bezwaren niet met elkaar samenhangen en dat de wettelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.