ECLI:NL:CRVB:2016:632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
14-4317 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van het Uwv inzake ziekengeld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 14 oktober 2013 geen recht meer op ziekengeld op grond van de Ziektewet toekende. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van twee weken was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar werd geacht.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat zijn argumenten voor termijnoverschrijding onvoldoende onderbouwd waren. De appellant had aangevoerd dat zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen en een taalprobleem hem belemmerden om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank ging hier niet op in, omdat er geen medische informatie was overgelegd ter onderbouwing van deze stellingen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er al eerder bezwaar was gemaakt tegen een eerdere weigering van ziekengeld, maar de Raad oordeelde dat de bezwaren niet met elkaar samenhangen en dat de wettelijke bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing waren. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/4317 ZW
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
4 juli 2014, 13/4834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/4592 ZW en 15/2623 ZW plaatsgevonden op 13 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. V.J.M. Janszen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Nieuwburg. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. Het Uwv heeft bij besluit van 11 oktober 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van
14 oktober 2013 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 14 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant zijn bezwaarschrift buiten de wettelijke bezwaartermijn van twee weken heeft ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Verder heeft de rechtbank het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft geconstateerd dat appellant niet binnen de voorgeschreven termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 oktober 2013 en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat het Uwv in het bestreden besluit niet is ingegaan op alle door appellant aangevoerde redenen voor het te laat indienen van zijn bezwaarschrift. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de door appellant aangevoerde argumenten onvoldoende reden zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te laten zijn. Aan de stelling dat zijn lichamelijke en geestelijke beperkingen appellant hebben belemmerd om tijdig een bezwaarschrift in te dienen is de rechtbank voorbij gegaan, omdat appellant deze stelling niet heeft onderbouwd met medische informatie. Aan het door appellant aangevoerde taalprobleem is de rechtbank eveneens voorbij gegaan. Appellant had een voorlopig bezwaarschrift, waaraan geen stringente eisen worden gesteld, kunnen indienen en daarna zijn gronden, met eventueel hulp van een derde, kunnen aanvullen.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tot de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat op 11 oktober 2013 al bezwaar was gemaakt tegen een eerdere weigering van ziekengeld per 18 september 2013 bij besluit van 11 september 2013. Het bezwaar tegen het besluit van 11 september 2013 moet met toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van 11 oktober 2013.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het door de gemachtigde van appellant ter zitting ingenomen standpunt vindt geen steun in de Awb. De Awb bepaalt in artikel 6:19, eerste lid, dat een bezwaar van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. In dit geval is sprake van twee afzonderlijke, niet met elkaar samenhangende besluiten, namelijk de weigering van ziekengeld per 18 september 2013 en de weigering van ziekengeld per 14 oktober 2013. Het besluit van 11 oktober 2013 beoogt niet de intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 11 september 2013. In een dergelijke situatie is artikel 19, eerste lid, van de Awb niet van toepassing. Het bezwaar tegen het besluit van
11 september 2013, waarbij ziekengeld is geweigerd per 18 september 2013, kan dan ook niet geacht worden ook te zijn gericht tegen het besluit van 11 oktober 2013. Bovendien is al tijdens de fase waarin nog tijdig bezwaar gemaakt had kunnen worden tegen het besluit van
11 oktober 2013, namelijk op 18 oktober 2013, beslist op het bezwaar tegen het besluit van
11 september 2013. Op dat moment was duidelijk dat het Uwv het bezwaarschrift tegen het besluit van 11 september 2013 ook niet had aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 oktober 2013.
5. Nu appellant de overwegingen van de rechtbank om de termijnoverschrijding niet verschoonbaar te achten niet heeft bestreden, leiden de overwegingen in 4.1 tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

AP