ECLI:NL:CRVB:2016:626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
13-4849 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1996 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De herziening vond plaats na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 5 juli 2012, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant werd aangepast van 25-35% naar 35-45%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het bezwaar ongegrond. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant, waarbij de medische en arbeidskundige grondslagen van de herziening ter discussie staan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en geen afwijkingen heeft gevonden die zouden wijzen op volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische gegevens bestudeerd en concludeerde dat er onvoldoende onderbouwing was voor de stelling dat appellant volledig arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hebben beoordeeld. Appellant heeft geen nieuwe informatie overgelegd die de rechtbank zou doen twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 januari 2016.

Uitspraak

13/4849 WAO
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juli 2013, 13/665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Voor appellant is verschenen mr. W.H. Benard. Voor het Uwv is verschenen mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sedert 1996 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv de
WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 juni 2012 (datum in geding) herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Bij de beslissing op bezwaar van 7 december 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts appellant heeft gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat hij bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen of functieverlies heeft gevonden. Daarom wordt appellant in staat geacht om werk te kunnen doen wat voldoet aan de eerder opgestelde belastbaarheid zoals omschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
28 februari 2006. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend internist. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat er onvoldoende onderbouwing is om aan te nemen dat appellant medisch volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Hij is niet bedlegerig, noch opgenomen, noch is sprake van ernstig persoonlijk disfunctioneren. Vanuit de aanvullende informatie van de behandelaars is geen nieuw inzicht ontstaan met betrekking tot de onderliggende problematiek van appellant. Deze informatie sluit aan bij de reeds aanwezige informatie. De bezwaren vormen geen aanleiding tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de vele klachten van appellant. Hoewel appellant stelt dat zijn klachten zijn toegenomen, is niet gebleken dat een medische objectivering voor de toename van zijn klachten kon worden vastgesteld. Appellant heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen bij hem hebben aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat niet alle geduide functies geschikt zijn voor appellant, doch heeft appellant in ieder geval geschikt geacht voor de functies van schadecorrespondent (SBC-code 516080), administratief medewerker (SBC-code 315090) en telefonist/receptionist (SBC-315120). De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat hij door zijn lichamelijke en psychische klachten meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Als gevolg van de ziekte van Lyme en het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft hij een scala aan klachten. Hij heeft onder andere last van hoofd- en nekklachten, duizeligheid, slechte concentratie, been- en buikklachten en vermoeidheid. Verder heeft hij klachten van gebit, huid, ogen en achillespezen. Voor de psychische klachten is hij onder behandeling bij een psycholoog. Hij is depressief en moedeloos. Hij is niet in staat om te werken en zeker geen hele dagen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een rapport ingebracht van 21 januari 2014 van dr. H.J.M. ter Hofstede, internist.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 mei 2014, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de FML per 30 juni 2012 niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat rekening is gehouden met informatie van de behandelend artsen. De Raad onderschrijft ten volle het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Uit het schrijven van J.M.C. van de Nes, neuroloog, van 6 juli 2012, het rapport van de verzekeringsarts van 14 juni 2012 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2012 komt niet naar voren dat er sprake is van meer beperkingen dan zijn neergelegd in de FML per 30 juni 2012. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan wel dat hij beperkingen had als gevolg van de ziekte van Lyme. Het rapport van Ter Hofstede, internist, is van ruim anderhalf jaar na de datum in geding en daaraan kunnen niet die gevolgen worden verbonden die appellant daaraan verbonden wil zien, nu daarin geen andersluidende gegevens over de datum hier van belang worden vermeld. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V. van Rij

AP