ECLI:NL:CRVB:2016:57

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/255 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor woninginrichting op basis van schulden zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft appellant op 26 november 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag op 20 december 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is op 11 april 2013 ongegrond verklaard. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting gebruikelijke kosten zijn die met het beschikbare inkomen moeten worden betaald, en dat bijzondere bijstand alleen mogelijk is bij bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om voor deze kosten te reserveren. Appellant's schulden werden niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd.

De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak op 28 november 2013 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor woninginrichting als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellant's argument dat hij niet kon reserveren vanwege een onverwachte verhuizing werd door de rechtbank gemotiveerd verworpen.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht naar de relevante rechtspraak heeft verwezen en dat de gronden van appellant niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 januari 2016.

Uitspraak

14/255 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 november 2013, 13/555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/291 WWB. Voor appellant is mr. Van Dalen verschenen. Het college heeft zich, met bericht vooraf, niet laten vertegenwoordigen. In de zaak de zaak 14/291 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 november 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting, namelijk de kosten van aanschaf van kasten, een koelkast, beddengoed, vloerbedekking, een bankstel, een eethoek, een wasmachine, gordijnen en verf.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Kosten van woninginrichting zijn gebruikelijke kosten, die met het beschikbare inkomen moeten worden betaald. Het is gebruikelijk voor deze kosten te sparen. Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen mogelijk wanneer vanwege bijzondere omstandigheden geen reservering voor deze kosten heeft kunnen plaatsvinden. De schulden van appellant zijn niet een dergelijke bijzondere omstandigheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen uitsluitend in geschil is of de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de door appellant gevraagde vergoeding ziet op kosten die zijn aan te merken als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel moeten worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De stelling van appellant dat hij niet heeft kunnen reserveren doordat de verhuizing voor hem onverwacht kwam heeft de rechtbank gemotiveerd verworpen. Tot slot heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat appellant onder meer van november 2011 tot en met begin oktober 2012 doorlopend een bijstandsuitkering heeft ontvangen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft herhaald dat ten onrechte wordt aangenomen dat hij in de periode van november 2011 tot en met oktober 2012 doorlopend bijstand heeft ontvangen. Tevens heeft appellant herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met een schuld waarop hij moest aflossen om te voorkomen dat executoriale beslagmaatregelen zouden worden getroffen. Op zichzelf had appellant vanaf het moment dat hij in november 2011 bijstand ontving kunnen reserveren, maar gelet op de genoemde omstandigheden is dat voor hem onmogelijk geweest. Verder heeft hij opnieuw gesteld dat de verhuizing voor hem onverwacht kwam.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat - verkort weergegeven -, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, waarbij het met name gaat om de vraag of appellant de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor deze kosten.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:751) kan het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en eventueel daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen, niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. De rechtbank heeft terecht naar deze rechtspraak verwezen en hiermee kunnen volstaan voor zover appellant zijn schulden als bijzondere omstandigheid heeft aangevoerd. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij niet heeft kunnen reserveren doordat hij door de noodzaak te verhuizen is overvallen en doordat hij niet doorlopend bijstand heeft ontvangen vormen de gronden een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen vermeld waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden onjuist dan wel onvolledig zou zijn. Er is geen aanleiding om over die gronden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M.S. Spek

HD