ECLI:NL:CRVB:2016:57
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor woninginrichting op basis van schulden zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellant op 26 november 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag op 20 december 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is op 11 april 2013 ongegrond verklaard. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting gebruikelijke kosten zijn die met het beschikbare inkomen moeten worden betaald, en dat bijzondere bijstand alleen mogelijk is bij bijzondere omstandigheden die het onmogelijk maken om voor deze kosten te reserveren. Appellant's schulden werden niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd.
De rechtbank Noord-Nederland heeft in de aangevallen uitspraak op 28 november 2013 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor woninginrichting als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan moeten worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellant's argument dat hij niet kon reserveren vanwege een onverwachte verhuizing werd door de rechtbank gemotiveerd verworpen.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht naar de relevante rechtspraak heeft verwezen en dat de gronden van appellant niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 januari 2016.