ECLI:NL:CRVB:2016:564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
14/2695 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen naar de norm van gehuwde in het kader van de Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren op 27 september 1945, ontving een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor ongehuwden. Na een melding dat zij samenwoonde met een Schotse heer, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) haar pensioen per mei 2013 herzien naar de norm voor gehuwden. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, met de overweging dat de wettelijke regeling dwingendrechtelijk is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regeling rechtvaardigden. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de strikte toepassing van de AOW in haar situatie onredelijk is, gezien haar woonsituatie in Spanje en het beperkte inkomen van haar partner.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en benadrukt dat de rechter niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet kan beoordelen. De Raad concludeert dat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de strikte wetstoepassing af te wijken. Het hoger beroep van appellante faalt, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2695 AOW
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 april 2014, 13/4323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.J. Stapel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Appellante is daar verschenen bij mr. T.J. Stapel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante, geboren 27 september 1945, is ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van appellante dat zij vanaf 1 april 2013 gaat samenwonen met de Schotse heer [naam M], geboren [in] 1938, heeft de Svb bij besluit van 7 maart 2013 het aan appellante toegekende ouderdomspensioen wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding met ingang van mei 2013 herzien naar een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde.
1.3.
Tegen het besluit van 7 maart 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 24 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de toegepaste wettelijke regeling van dwingendrechtelijke aard is en dat de Svb in beginsel niet van deze regeling kan afwijken. Van een dusdanig bijzonder geval dat strikte toepassing van de wettelijke regeling in die mate in strijd komt met het ongeschreven recht dat die toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er in dit geval geen sprake is van een bijzondere situatie op grond waarvan moet worden afgeweken van de toegepaste wettelijke regeling. Een strikte toepassing van de AOW pakt volgens appellante in haar situatie onredelijk uit. Appellante heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat zij in Spanje samenwoont en dat haar partner slechts een pensioen heeft van ongeveer € 300,- per maand, waardoor hij niet de helft van de kosten van hun gezamenlijke huishouding voor zijn rekening kan nemen.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Opgemerkt wordt nog dat het de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrijstaat de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Verder wordt verwezen naar constante rechtspraak van de Raad waarbij is aangesloten bij het oordeel van de Hoge Raad, inhoudende dat artikel 120 van de Grondwet (mede) een verbod inhoudt om wetten in formele zin, zoals in dit geval de AOW, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en dat de rechter niet mag treden in een belangenafweging die reeds door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht (zie het Harmonisatiewetarrest van de Hoge Raad van 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725). Van in aanmerking te nemen “niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden”, welke volgens diezelfde rechtspraak aanleiding kunnen vormen strikte wetstoepassing achterwege te laten, is in dit geval niet gebleken.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellante faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen

NK