ECLI:NL:CRVB:2016:546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, die als voedingsassistente werkte, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na uitval door diverse medische klachten. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante adequaat hadden vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde in hoger beroep dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten, waaronder PTSS, een depressie en rugklachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende medische gegevens hadden betrokken bij hun beoordeling. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.