ECLI:NL:CRVB:2016:54
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buiten behandeling stelling van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in Marokko verblijft, had op 26 juli 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college heeft appellant op 1 augustus 2013 geïnformeerd dat hij niet alle benodigde gegevens had aangeleverd en hem de gelegenheid gegeven om deze gegevens aan te vullen. Appellant heeft echter niet gereageerd op deze brief en de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn overgelegd. Hierdoor heeft het college op 20 augustus 2013 de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het verzuim van appellant om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken hem te verwijten is. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat dit verzuim hem niet kan worden toegerekend. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat de door het college gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn aanvraag aan te vullen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, met M.S. Spek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.