ECLI:NL:CRVB:2016:524
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Erkenning van oorlogsgeweld zonder blijvende invaliditeit onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 18 september 2014. Dit besluit betrof de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante had in december 2011 verzocht om toekenning van uitkeringen op grond van de Wubo, waarbij erkend werd dat zij was getroffen door oorlogsgeweld. Echter, haar aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen omdat de aanwezige psychische en lichamelijke klachten niet leidden tot blijvende invaliditeit volgens de criteria van de Wubo.
Tijdens de zitting op 7 januari 2016 heeft appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf last te hebben van angstaanvallen en nachtmerries over de Japanse bezetting. De Centrale Raad van Beroep heeft de beoordeling van de Pensioen- en Uitkeringsraad gevolgd, die concludeerde dat de psychische klachten van appellante niet tot blijvende invaliditeit leiden. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellante genoemde klachten niet in voldoende mate beperkingen met zich meebrachten in de dagelijkse activiteiten, sociaal functioneren, concentratie of aanpassing aan stressvolle omstandigheden.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de omstandigheden van de oorlog en de gevolgen daarvan voor ieder individu anders zijn en dat de beoordeling van de medische situatie van appellante op zichzelf moet staan, zonder vergelijking met andere familieleden. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de mogelijkheid voor appellante om in de toekomst een hernieuwde aanvraag in te dienen indien er een wijziging optreedt in haar psychische klachten.