ECLI:NL:CRVB:2016:523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
14/5264 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting bezoldiging wegens niet meewerken aan expertiseonderzoek in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de stopzetting van de bezoldiging van een ambtenaar die niet heeft meegewerkt aan een expertiseonderzoek. Appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, is sinds 5 april 2011 wegens psychische klachten uitgevallen en is op 6 maart 2012 gestart met re-integratie. De bedrijfsarts adviseerde op 12 september 2012 om een expertiseonderzoek in te zetten om de mate van beperkingen en de prognose van herstel vast te stellen. Appellant ontving op 11 december 2012 een opdracht om mee te werken aan dit onderzoek, maar heeft hieraan geen gehoor gegeven. De staatssecretaris van Financiën heeft daarop op 14 december 2012 de bezoldiging van appellant stopgezet voor de 18 uur per week waarvoor hij ziek was, op basis van artikel 40a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet kon worden verplicht om mee te werken aan het onderzoek, omdat zijn behandelend artsen de benodigde informatie konden verstrekken en het onderzoek prematuur zou zijn. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt echter dat de staatssecretaris het advies van de bedrijfsarts mocht volgen en appellant kon verplichten om mee te werken aan het onderzoek. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een aantasting van de lichamelijke integriteit, aangezien de staatssecretaris gebruik maakte van wettelijke bevoegdheden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5264 AW
Datum uitspraak: 18 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 augustus 2014, 13/3534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.L. van der Geest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. J. van Zanten, advocaat, nadere gronden ingediend. De staatssecretaris heeft het verweerschrift aangevuld. Mr. E.K. Christiaansen, advocaat, heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Christiaansen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Scheffer en T.J.B. Kooymans RA.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als [functie] bij de Belastingdienst [regio] .
1.2.
Op 5 april 2011 is appellant wegens psychische klachten uitgevallen. Met ingang van
6 maart 2012 is hij gestart met zijn re-integratie. De bedrijfsarts heeft op 12 september 2012 geadviseerd expertise of gericht onderzoek in te zetten door een gespecialiseerde instelling om meer duidelijkheid te krijgen over de mate en ernst van de beperkingen en eventueel de prognose met betrekking tot het herstel.
1.3.
Bij persoonlijk overhandigde brief van 11 december 2012 is aan appellant opdracht gegeven mee te werken aan een expertiseonderzoek op 12 december 2012, te verrichten door een arbeidspsycholoog van DFG. Appellant heeft aan deze opdracht geen gehoor gegeven.
1.4.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de staatssecretaris met ingang van 12 december 2012 op grond van artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de bezoldiging van appellant stopgezet voor de 18 uur per week waarvoor hij ziek is. Na bezwaar heeft de staatssecretaris het besluit van
14 december 2012 bij besluit van 27 mei 2013 (bestreden besluit) gehandhaafd. In het bestreden besluit is de stopzetting van de bezoldiging gebaseerd op artikel 40a, eerste lid, onder f, van het ARAR. Naar het oordeel van de staatssecretaris heeft appellant zonder deugdelijke grond geen gevolg gegeven aan zijn verplichting mee te werken aan het expertiseonderzoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar kan worden verplicht om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan ter beantwoording van de vraag of de ambtenaar tijdens het tijdvak waarin hij wegens ziekte ongeschikt is om zijn arbeid te verrichten, in het belang van zijn genezing arbeid mag verrichten en om vast te stellen welke arbeid wenselijk wordt geacht.
4.1.2.
Artikel 40a, eerste lid, van het ARAR luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:
(…)
f. zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;
g. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
(…)
t. zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.’
4.2.
Appellant heeft erop gewezen dat de staatssecretaris in het besluit van 14 december 2012 en in het bestreden besluit verschillende grondslagen heeft gehanteerd voor de inhouding van de bezoldiging. Hij acht die grondslagen hier niet ter zake doende. De Raad zal deze beroepsgrond niet uitputtend bespreken, nu kan worden geconcludeerd dat artikel 40a, eerste lid, aanhef en onder t, van het ARAR hoe dan ook van toepassing is. Voor zover sprake is van een gebrek, wordt dit met gebruikmaking van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd.
4.3.1.
Appellant heeft voorts, kort samengevat, betoogd dat hij niet kon worden verplicht mee te werken aan het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, omdat zijn behandelend artsen de benodigde informatie konden verstrekken. Bovendien waren deze artsen van mening dat het onderzoek prematuur zou zijn. De staatssecretaris had moeten bijdragen aan een alternatieve oplossing. Appellant heeft voorafgaand aan de opdracht voorgesteld om het onderzoek te laten uitvoeren door een deskundige in wie hij vertrouwen had.
4.3.2.
Dit betoog slaagt niet. Anders dan appellant kennelijk veronderstelt, is de behandelende sector niet de eerst aangewezen partij om te adviseren over arbeidsgezondheidskundige kwesties. Nu de bedrijfsarts gemotiveerd heeft geadviseerd een expertiseonderzoek in te zetten, mocht de staatssecretaris dat advies volgen en appellant opdragen hieraan mee te werken. Daarbij mocht hij bepalen dat dit zou worden uitgevoerd door een deskundige van DFG. Dat het onderzoek mogelijk ook door een deskundige zou kunnen worden uitgevoerd in wie appellant meer vertrouwen had, doet hier niet aan af.
4.4.
Volgens appellant moet de opdracht van de staatssecretaris worden opgevat als een aantasting van de lichamelijke integriteit. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Van een dergelijke inbreuk is geen sprake nu de staatssecretaris gebruik mocht maken van een bij de wet - hier artikel 125 van de Ambtenarenwet in samenhang met artikel 36a van het ARAR - gestelde beperking van de onaantastbaarheid van het lichaam.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD