ECLI:NL:CRVB:2016:5143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
15/2043 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig op een onbekende locatie, een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 januari 2015, waarin haar aanvraag voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het verzoek om herziening werd afgewezen. De achtergrond van de zaak betreft een aanvraag voor bijstand die verzoekster op 1 maart 2013 indiende, welke aanvankelijk werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Emmen kende haar bijstand toe, maar met een lagere toeslag dan verzoekster wenste. De rechtbank Noord-Nederland had eerder in 2014 de beslissing van het college vernietigd en een hogere toeslag toegewezen. Echter, in de uitspraak van 20 januari 2015 heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, omdat haar woonruimte niet als zelfstandige woonruimte kon worden aangemerkt. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening aangevoerd dat de Raad ten onrechte had geoordeeld dat zij als alleenstaande woningdeler moest worden aangemerkt, aangezien zij samenwoont met haar moeder, een bloedverwant in de eerste graad. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van verzoekster niet nieuw waren en dat het verzoek om herziening niet kon dienen om de eerdere uitspraak opnieuw te betwisten. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2043 WWB
Datum uitspraak: 27 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 januari 2015, 14/1311 WWB
Partijen:
[verzoekster] , woonplaats onbekend (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 18 maart 2015 verzocht om herziening van de uitspraak van
20 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:79.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 november 2016. Verzoekster is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Bethlehem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster heeft op 1 maart 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Na een afwijzing van de aanvraag heeft het college, voor zover hier van belang, bij besluit op bezwaar van 21 augustus 2013 aan verzoekster met ingang van
1 maart 2013 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Deze norm is verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm, omdat verzoekster de woning waarin zij woont met haar moeder deelt en de kosten van levensonderhoud (deels) met haar moeder kan delen.
1.2.
Bij uitspraak van 28 januari 2014, 13/506, heeft de rechtbank Noord-Nederland, voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2013 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verzoekster met ingang van 1 maart 2013 in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm.
1.3.
Bij de uitspraak van 20 januari 2015, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevochten, vernietigd en het beroep van verzoekster tegen het besluit van 21 augustus 2013, voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de toeslag, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Raad geoordeeld dat de woonruimte van verzoekster niet kan worden aangemerkt als zelfstandige woonruimte, dat het gehele huis als één woning moet worden aangemerkt en dat verzoekster de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan delen met een ander.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Raad heeft ten onrechte geoordeeld dat verzoekster moet worden aangemerkt als een alleenstaande woningdeler. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat, gelet op artikel 3, tweede lid, onder a, van de WWB, geen sprake is van gezamenlijke huishouding nu zij samenwoont met een bloedverwant in de eerste graad (haar moeder).
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Wat verzoekster heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in de aan de uitspraak voorafgegane procedures en in het geding dat tot die uitspraak heeft geleid naar voren heeft gebracht. Verzoekster beoogt in feite de juistheid van de uitspraak van 20 januari 2015 alsnog te betwisten. Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4. Uit wat onder 3 is overwogen, vloeit voort dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A. Mansourova

HD