ECLI:NL:CRVB:2016:5139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
16/45 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten op grond van de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, had verzocht om vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De Raad overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden. Appellant was erkend als burger-oorlogsslachtoffer en ontving een toeslag op basis van zijn psychische invaliditeit, maar zijn aanvraag voor vergoeding was niet tijdig ingediend. De Raad stelde vast dat onbekendheid met de wet geen reden was om af te wijken van de geldende regeling. De Raad concludeerde dat verweerder terecht had geweigerd om van de hoofdregel af te wijken en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/45 WUBO
Datum uitspraak: 29 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 november 2015, kenmerk BZ01880818 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2016. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1938 in het toenmalige Nederlands-Indië.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2002 is appellant erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Met ingang van 1 september 2001 is aan hem de toeslag ter verbetering van zijn levensomstandigheden toegekend op grond van zijn blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het meegemaakte oorlogsgeweld.
1.3.
In januari 2015 heeft appellant verzocht om vergoeding van dan wel een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
1.4.
Bij besluit van 8 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond, samengevat, dat de aanvraag te laat is ingediend en geen aanleiding bestaat om voor appellant een uitzondering te maken. Overwogen is dat onbekendheid met de Wubo geen reden is om af te wijken van de ingevolge die wet geldende regeling over de ingangsdatum van voorzieningen.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
2.1.
In artikel 40 van de Wubo is, onder meer, bepaald dat vergoedingen ingaan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag daartoe is ingediend en dat verweerder van dit uitgangspunt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kan afwijken indien hij rekening houdend met alle omstandigheden een dergelijke afwijking noodzakelijk acht. Die ministeriële regeling is tot stand gebracht bij de Regeling ingangsdatum voorzieningen WUBO (Regeling). Blijkens artikel 2 van de Regeling kan verweerder een uitzondering maken indien de aanvraag uiterlijk is ingediend vóór het einde van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
2.2.
Uit de systematiek van de Wubo en uit de Nota van Toelichting bij de Regeling blijkt dat de wetgever een strikte koppeling heeft gewild tussen ingangsdatum en datum van aanvraag van uitkeringen en voorzieningen op grond van de Wubo en daarop slechts in beperkte mate uitzondering heeft willen toestaan. Verweerder hanteert derhalve terecht ook bij eenmalige voorzieningen als hoofdregel dat aanvragen die worden ingediend ná de maand waarin de kosten zijn gemaakt moeten worden afgewezen.
2.3.
Nu de aanvraag van appellant nog wel is ingediend binnen de in artikel 2 van de Regeling gestelde termijn is verweerder in dit geval bevoegd om van de hoofdregel af te wijken. Ter beoordeling van de Raad staat of verweerder bij afweging van alle omstandigheden in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om van die bevoegdheid gebruik te maken. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het geval van appellant van de hoofdregel had moeten afwijken is ook de Raad niet gebleken. Hierbij is van belang dat naar vaste rechtspraak van de Raad onbekendheid met (veranderde) wettelijke regelingen geen reden kan vormen voor toekenning met terugwerkende kracht van uitkeringen of voorzieningen. In dit kader merkt de Raad nog op dat, mede gelet op de omstandigheid dat appellant periodiek het blad “Aanspraak” ontvangt, appellant voldoende geïnformeerd had kunnen zijn over de mogelijkheden binnen de Wubo.
Verder heeft de Raad in de voorhanden gegevens geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat appellant door zijn psychische klachten is verhinderd om tot tijdige indiening van een aanvraag bij verweerder over te gaan.
2.4.
Appellant heeft er nog op gewezen dat er voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit het nodige is misgegaan aan de zijde van verweerder. Zo is de enveloppe waarmee appellant zijn bezwaarschrift naar verweerder heeft gestuurd weggegooid, omdat appellants bezwaarschrift aanvankelijk niet als zodanig is herkend. Mede hierdoor is aanvankelijk twijfel gerezen over de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant. Een en ander kan echter niet leiden tot een ander oordeel dan hiervoor - onder 2.3 - is weergegeven. Uiteindelijk is het bezwaar van appellant immers ontvankelijk geacht en inhoudelijk behandeld. Ook het gegeven dat een medisch adviseur van verweerder appellant medisch heeft onderzocht, terwijl daar achteraf bezien geen grond voor was, kan, hoe vervelend dat op zichzelf beschouwd ook is, niet leiden tot een ander oordeel op het hier bedoelde punt.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden, zodat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD