ECLI:NL:CRVB:2016:5130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- J.L. Boxum
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en de rechtsongelijkheid ten opzichte van de AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), heeft zijn hoofdverblijf in dezelfde woning als zijn moeder, die een uitkering ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellant is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Werksaam Westfriesland, die zijn bijstandsuitkering had verlaagd tot 50% van de norm voor gehuwden, vanwege de toepassing van de kostendelersnorm op grond van artikel 22a van de PW.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de kostendelersnorm van toepassing was omdat de appellant samen met zijn moeder in dezelfde woning woont. De Raad heeft in hoger beroep de argumenten van de appellant tegen de aangevallen uitspraak beoordeeld. De Raad concludeert dat de wetgever met de invoering van de kostendelersnorm beoogde om rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten in een gezamenlijke woning. De Raad stelt vast dat de aard van het inkomen van de medebewoners, zoals de AOW-uitkering van de moeder van de appellant, geen rol speelt bij de toepassing van de kostendelersnorm.
De Raad heeft ook het beroep van de appellant op rechtsongelijkheid beoordeeld, waarbij hij stelde dat de kostendelersnorm niet van toepassing is op de AOW-uitkering van zijn moeder, maar wel op zijn bijstandsuitkering. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat de PW en de AOW verschillende doelstellingen hebben. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Stehouwer als voorzitter en J.L. Boxum en J.H.M. van de Ven als leden, in aanwezigheid van griffier J.M.M. van Dalen.