ECLI:NL:CRVB:2016:512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en terugvordering van voorschot WW-uitkering na volledige werkzaamheid als zelfstandige
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1 oktober 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had toestemming gekregen om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Echter, na een gesprek met zijn werkcoach op 4 juli 2011 meldde hij dat hij volledig werkzaam was als zelfstandige, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering.
In 2014 stelde het Uwv vast dat appellant een te hoog voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 17.189,60 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.
Appellant voerde aan dat zijn werkcoach hem had verzekerd dat de terugbetaling van voorschotten te complex was om uit te leggen, en dat hij maximaal 70% van het netto voorschot zou terugbetalen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat er uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv. De Raad concludeerde dat de berekening van de inkomsten van appellant correct was en dat de terugvordering terecht was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.