ECLI:NL:CRVB:2016:512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
15/266 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van voorschot WW-uitkering na volledige werkzaamheid als zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 1 oktober 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had toestemming gekregen om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Echter, na een gesprek met zijn werkcoach op 4 juli 2011 meldde hij dat hij volledig werkzaam was als zelfstandige, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering.

In 2014 stelde het Uwv vast dat appellant een te hoog voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 17.189,60 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.

Appellant voerde aan dat zijn werkcoach hem had verzekerd dat de terugbetaling van voorschotten te complex was om uit te leggen, en dat hij maximaal 70% van het netto voorschot zou terugbetalen. De Raad oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat er uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv. De Raad concludeerde dat de berekening van de inkomsten van appellant correct was en dat de terugvordering terecht was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/266 WW
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 november 2014, 14/5560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en eveneens nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 oktober 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Bij besluit van 23 december 2010 heeft het Uwv appellant toestemming verleend om gedurende de periode van 3 januari 2011 tot en met 3 juli 2011 werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf te gaan verrichten (startperiode). In dat besluit is tevens bepaald dat tijdens deze periode de uitkering doorloopt en dat op die uitkering 70% van de inkomsten als zelfstandige in mindering worden gebracht. Tot slot is bepaald dat de uitkering als voorschot betaalbaar wordt gesteld.
1.3.
Bij besluit van 29 juli 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 4 juli 2011 beëindigd, omdat appellant in een gesprek met zijn werkcoach heeft gemeld met ingang van die dag volledig werkzaam te zijn als zelfstandige.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant een te hoog voorschot heeft ontvangen en van hem een bedrag van € 17.189,60 bruto teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond (bedoeld is: ongegrond) verklaard en het besluit van 14 mei 2014 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn ook al in beroep ingenomen standpunt gehandhaafd dat zijn werkcoach [naam] hem tijdens een gesprek op 18 november 2010 uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft meegedeeld dat de berekening van een eventuele terugbetaling van voorschotten op de WW-uitkering te complex is om uit te leggen, maar dat hij bij verdiensten maximaal 70% van het netto voorschot dient terug te betalen. Appellant heeft tevens aangevoerd dat de tekst van het besluit van 23 december 2010 voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat in dit besluit ook kan worden gelezen dat 70% van de netto teveel betaalde voorschotten zal worden teruggevorderd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de berekening van de inkomsten van appellant op zich in overeenstemming is met het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet en dat ook het terug te vorderen bedrag juist is vastgesteld.
4.2.
Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over het gesprek met [naam] wordt begrepen als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Appellant heeft dat niet aannemelijk gemaakt. Uit de stukken blijkt niet dat werkcoach [naam] appellant heeft meegedeeld dat hij bij inkomsten als zelfstandige maximaal 70% van het netto voorschot moet terugbetalen. Ook anderszins is dit niet aannemelijk geworden. In de door appellant ontvangen folder ”Kan ik met een uitkering voor mezelf beginnen? Van een uitkering naar een eigen bedrijf” van het Uwv is op pagina 6 een rekenvoorbeeld gegeven waaruit duidelijk blijkt hoe inkomsten als zelfstandige worden verrekend met de WW-uitkering en dat deze verrekening niet is beperkt tot 70% van het netto verleende voorschot.
4.3.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat de tekst van het besluit van
23 december 2010 voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat daarin (ook) kan worden gelezen dat maximaal 70% van de netto verleende voorschotten wordt teruggevorderd. Het lag op de weg van appellant om bij onduidelijkheid over de wijze waarop het Uwv zijn inkomsten als zelfstandige tijdens de startperiode zou verrekenen, daarover contact op te nemen met het Uwv. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening.
4.4.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 februari 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

UM