ECLI:NL:CRVB:2016:5081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/4849 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, was op 23 juli 2010 uitgevallen met psychische problemen. Het Uwv had in 2012 vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2013 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%. Dit leidde tot de mededeling dat haar WIA-uitkering per 20 augustus 2014 zou worden beëindigd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante informatie van de behandelend sector adequaat hadden meegewogen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De uitspraak werd gedaan op 30 december 2016.

Uitspraak

15/4849 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 juni 2015, 14/3435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Klomp-de Wijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klomp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als activiteitenbegeleidster en woonbegeleidster en is op 23 juli 2010 uitgevallen met psychische problemen. Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 20 juli 2012 tot 20 augustus 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
1.2.
In december 2013 is na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 31,07%. Bij besluit van 11 december 2013 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante is daarbij tevens te kennen gegeven dat, als haar gezondheidssituatie niet wijzigt, haar WIA-uitkering met ingang van 20 augustus 2014 wordt beëindigd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 december 2013 is bij beslissing op bezwaar van 25 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 maart 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 april 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts is volgens de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. In de rapporten van de verzekeringsartsen is de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies sluiten naar het oordeel van de rechtbank, wat betreft de daaraan verbonden belasting, aan op de beperkingen van appellante zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2013.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De verzekeringsarts heeft onvoldoende aandacht besteed aan haar lichamelijke en psychische klachten. Zo is het volgens appellante onbegrijpelijk dat torderen niet beperkt is geacht en zijn de beperkingen op het gebied van tillen en dragen en frequent buigen te licht ingeschaald. Er zijn ten onrechte geen beperkingen opgenomen bij het vasthouden en het verdelen van aandacht en herinneren en voorts is volstrekt ten onrechte geen urenbeperking opgenomen. Appellante wordt intensief behandeld en de verzekeringsarts had niet mogen concluderen dat zij geen behandelingen meer nodig heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in de beoordeling meegewogen. De in hoger beroep overgelegde medische stukken zijn alle gedateerd op een datum ver na de datum in geding en geven geen aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde beperkingen.
4.1.1.
De verzekeringsarts heeft op 21 oktober 2013 een lichamelijk onderzoek verricht en specifiek de nek- en schouderbelasting van appellante onderzocht. De forse beperkingen van de rug zijn vertaald in de FML van 24 oktober 2013, waarbij het gebogen en/of getordeerd actief zijn beperkt is geacht doordat appellante minder dan 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief kan zijn. Appellante is beperkt tot 5 kg in tillen of dragen en voorts is het frequent buigen tijdens het werk beperkt tot ongeveer 150 keer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullend medisch onderzoek verricht en de beperkingen in overeenstemming met de aard van de problematiek van appellante geacht, waarbij sprake is van onder meer een hernia. In de in hoger beroep overgelegde brief van de reumatoloog van 27 augustus 2014 wordt de door de primaire verzekeringsarts beschreven fysieke problematiek bevestigd.
4.1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts dat rekening moet worden gehouden met de licht verminderde energetische belastbaarheid van appellante door een beperking op te nemen ten aanzien van het werken in de nachten en ten aanzien van onregelmatige werktijden; appellante kan niet meer dan ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week arbeid verrichten. De gestelde benodigde recuperatiemomenten in de middaguren worden volgens de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwd met medische gegevens. Ook in hoger beroep zijn met betrekking tot de datum in geding dergelijke gegevens niet overgelegd.
4.1.3.
De verzekeringsarts heeft bij onderzoek geconstateerd dat appellante zich tijdens het gesprek voldoende kon concentreren en de aandacht kon vasthouden. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante onderzocht en vastgesteld dat zij zich goed aan de geboden gespreksstructuur kon houden en goed georiënteerd was in tijd, plaats en persoon en haar concentratie normaal was. Bij het vaststellen van de beperkingen heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met klachten in verband met een depressieve persoonlijkheidsstoornis met PTSS aspecten en daarbij de informatie van Pro Persona van
23 november 2012 meegewogen, waarin de afsluiting van behandeling voor stemmingsstoornissen is vermeld. De verzekeringsarts heeft vervolgens vastgesteld dat appellante geen benodigde behandelingen meer heeft en heeft dan ook niet geoordeeld dat appellante uitbehandeld is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
23 februari 2015 benadrukt dat uit de toen voorhanden informatie bleek dat er sprake was van een medisch stationaire toestand waarbij er randvoorwaarden voor werk zijn benoemd, die in de optiek van de behandelend sector noodzakelijk zijn. Daarmee is in de opgestelde FML duidelijk rekening gehouden omdat is vermeld dat appellante een redelijk goed gestructureerde werkomgeving behoeft, niet kan werken met frequente deadlines en productiepieken, niet kan werken met hoog handelingstempo en zich niet flexibel kan aanpassen aan sterk wisselende werkomstandigheden. Bovendien is rekening gehouden met een onvermogen tot het hanteren van directe conflicten, het werken met hulpbehoevenden, het leiding geven en frequente klantcontacten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het in beroep ingezonden rapport van 23 februari 2015 opgemerkt dat de brief van de psychiater van 4 november 2014 ziet op de situatie per 10 september 2014, die ruim na de datum in geding is ontstaan. Ook in de in hoger beroep ingezonden doorverwijzing van dr. P.H. Litjens van Pro Persona van 4 juni 2015 naar dagbehandeling, de brief van de systeemtherapeut P.H.M. van Kan van 20 augustus 2015, de brief van de reumatoloog prof. dr. F.H.J. van den Hoogen van 27 augustus 2015 en de informatie betreffende de SOLK behandeling wordt een situatie beschreven die geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.2.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies wordt overwogen dat er geen nadere gronden zijn aangevoerd en zijn ook overigens geen redenen gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat appellante niet tot het vervullen van die functies in staat kan worden geacht.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

IJ