ECLI:NL:CRVB:2016:5076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/2797 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, meldde zich ziek in 2007 en ontving verschillende uitkeringen op basis van de Wet WIA. Na een verslechtering van zijn gezondheid in 2013, heeft het Uwv zijn uitkering herzien. Appellant is van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende aanwijzingen zijn dat appellant op termijn verbetering kan verwachten, en dat zijn situatie niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dit oordeel en stelt dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad concludeert dat er geen reden is om de eerdere besluiten van het Uwv te herzien, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

15/2797 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 maart 2015, 14/3328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Cinar, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker voor 40 uur per week, heeft zich op 12 november 2007 ziek gemeld in verband met rug en knieklachten links. Na het voltooien van de wachttijd heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 7 december 2009 appellant met ingang van 9 november 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 27 april 2011 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3.
Bij besluit van 13 maart 2012 is aan appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend met ingang van 12 maart 2012.
1.4.
Op 23 december 2013 heeft appellant aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd wegens bijkomende nek-, schouder- en armklachten en (reactieve) psychische klachten.
1.5.
Bij besluit van 24 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant toegenomen arbeidsongeschikt is en vanaf 1 maart 2014 niet meer in aanmerking komt voor een
WGA-vervolguitkering, maar wel voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig rapport van 9 april 2014 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant toegenomen beperkingen heeft als gevolg van de aangegeven klachten. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2014. Het arbeidskundig onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat op grond van de in de FML opgenomen beperkingen geen voorbeeldfuncties kunnen worden geselecteerd, waardoor appellant op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
1.6.
Bij besluit van 25 april 2014 heeft het Uwv meegedeeld dat de aan appellant toegekende toeslag met ingang van 1 maart 2014 wordt verlaagd wegens de toekenning van een (hogere) loonaanvullingsuitkering.
1.7.
Appellant heeft tegen de besluiten van 24 en 25 april 2014 bezwaar gemaakt. Daartoe heeft hij aangegeven dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Voorts heeft hij aangegeven het niet eens te zijn met de verlaging van de toeslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 oktober 2014 opgemerkt dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat appellant wegens een cervicobrachialgie verwezen is naar een neuroloog zodat in zowel diagnostische als therapeutische zin geen sprake is van een eindconclusie waardoor niet gesteld kan worden dat er geen of nauwelijks kans op verbetering is en de toegenomen beperkingen als duurzaam aangenomen moeten worden. Voor de psychische klachten lijken de problemen in de privésfeer een klachtonderhoudende rol te spelen. Omdat een adequate en gerichte psychologische behandeling nog niet heeft plaatsgevonden zijn deze klachten evenmin als duurzaam aan te merken. Het Uwv heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat appellant op de datum in geding, 1 maart 2014, niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Voorts heeft het Uwv geen aanleiding gezien de hoogte van het vastgestelde bedrag aan uitkering te wijzigen zodat deze correct is vastgesteld bij het besluit van 24 april 2014. Wel is aangegeven dat in het besluit van 25 april 2014 een onjuist bedrag aan toeslag is vermeld. Dat dient € 12,56 per dag te zijn in plaats van € 9,10 per dag. Het correcte bedrag van € 12,56 per dag is wel aan appellant uitbetaald. Tot slot is aangegeven dat de wijziging van de WIA-uitkering per 1 maart 2014 heeft geleid tot een verhoging van het uitkeringsbedrag waardoor de toeslag is verminderd. Deze toeslag is bij besluit van 25 april 2014 correct vastgesteld. Bij besluit van 28 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 1 maart 2014 geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat partijen verschillen van mening over de vraag of per datum in geding een redelijke of goede verwachting bestond dat verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar kon worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht naar aanleiding van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid en heeft geconcludeerd dat er medisch specialistisch onderzoek, behandeling en begeleiding loopt op basis waarvan verder herstel en/of verbetering te verwachten is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk gemotiveerd dat een meer dan geringe kans is op substantiële verbetering van de situatie en klachten zodat er geen reden is om het eerder ingenomen verzekeringsgeneeskundig standpunt te herzien. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv de verlaging van de toeslag onderschreven.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Hij kan zich niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Een concrete en deugdelijke motivering daartoe ontbreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellant gezien zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 maart 2014 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat nu appellant verwezen is naar een neuroloog, er een medisch specialistisch onderzoek loopt waardoor verder herstel en/of verbetering van de belastbaarheid op termijn te verwachten is. In dat kader heeft de verzekeringsarts zoals uit het rapport van 9 april 2014 blijkt, een heronderzoek gepland. Voorts is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de huisarts heeft verkregen. Op grond van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 oktober 2014 overtuigend gemotiveerd waarom er ten aanzien van zijn lichamelijke en zijn psychische klachten niet de conclusie kan worden getrokken dat de situatie van appellant niet kan verbeteren. In beroep en in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd. Gelet op de in het dossier aanwezige informatie, is in hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gelegen te twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van het Uwv dat appellant volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 december 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

CVG