ECLI:NL:CRVB:2016:5066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag vergoeding therapeutische reis Indonesië wegens gebrek aan medische noodzaak
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1928 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een therapeutische reis naar Indonesië. Deze aanvraag werd door de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank afgewezen op basis van het ontbreken van een medische noodzaak. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit verklaarde het bezwaar ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat een vergoeding voor een therapeutische reis alleen mogelijk is als er sprake is van een strikte medische noodzaak, die moet voldoen aan specifieke richtlijnen. Deze richtlijnen omvatten onder andere de aanwezigheid van onverwerkt verdriet of rouw, een behandelplan voorafgaand aan de reis, en een evaluatie na afloop van de reis. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan deze voorwaarden, aangezien hij slechts twee keer door een psychiater is gezien en geen wens tot behandeling heeft geuit.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd geconcludeerd dat het bestreden besluit standhoudt. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier S.W. Munneke, en is openbaar uitgesproken op 29 december 2016.