ECLI:NL:CRVB:2016:5050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
13-5835 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, waarin werd gesteld dat appellante met ingang van 30 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde aan dat haar beperkingen, waaronder hoestklachten en pijnklachten bij het lopen, onvoldoende waren onderkend en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. Ze had rapporten van deskundigen ingediend ter ondersteuning van haar standpunt.

De Raad heeft het oordeel van de door hen ingeschakelde deskundige, drs. F.M. Brouwer, gevolgd. Brouwer had in zijn rapport aangegeven dat de chronische hoestklachten van appellante een negatieve invloed hadden op haar belastbaarheid. Ondanks de argumenten van appellante, concludeerde de Raad dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies, ondanks de kritiek van appellante, passend waren en dat de arbeidsongeschiktheid op 30 november 2012 minder dan 35% was.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.728,- bedroegen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier.

Uitspraak

13/5835 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 september 2013, 13/3965 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. K.M. van Dijk-Opstal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. J.H. Ermers.
Na sluiting van het onderzoek is gebleken dat dit niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend en een verzekeringsarts tot deskundige benoemd. Door de deskundige, drs. F.M. Brouwer, is op 23 september 2015 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft gereageerd op dit rapport en verzocht om een nadere onderbouwing en toelichting op enkele aspecten aan de deskundige te vragen. Overeenkomstig heeft de Raad de deskundige gevraagd te willen reageren.
Bij brief van 3 december 2015 heeft Brouwer gereageerd.
Hierop hebben partijen nadere stukken in geding gebracht.
Andermaal heeft Brouwer op 16 juni 2016 gereageerd op de nadere stukken.
Hierop hebben partijen nadere stukken in geding gebracht.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Kerkhoff-Pöttger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 30 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 30 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 12 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
30 november 2012 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, niet alleen haar hoestklachten doch ook haar beperkingen als gevolg van pijnklachten bij lopen zijn onvoldoende onderkend. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen en de functies administratief medewerker en besteller postpakketten zijn ten onrechte voor haar geselecteerd. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief van
13 mei 2014 van drs. R.P.M. Asfazadour, longarts, in geding gebracht en een rapport van
22 mei 2014 van drs. H.M.Th. Offermans, verzekeringsarts.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 november 2012 geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan.
4.2.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar hoger beroep een onderzoek laten verrichten door verzekeringsarts Offermans. Offermans heeft dossierstudie verricht. In zijn rapport heeft hij gesteld dat hij zich kan voorstellen dat chronische hoestklachten van beduidende (negatieve) invloed zijn op appellantes belastbaarheid. Offermans heeft ook kanttekeningen gemaakt bij de voor appellante geselecteerde functies administratief medewerker en besteller postpakketten omdat appellante aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Appellante heeft voorts een schrijven van 13 mei 2014 van Asfazadour in geding gebracht waarin verslag wordt gedaan van een klinische observatie van 17 maart 2014 tot en met
20 maart 2014
4.3.
Het Uwv heeft met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
25 juni 2014 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 september 2014 gereageerd op de bevindingen van Offermans en van Asfazadour.
4.4.
Deskundige Brouwer heeft op 23 september 2015 een rapport uitgebracht en gereageerd op de bemerkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De gegevens van Brouwer hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 december 2015 aanleiding gegeven een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop de geselecteerde functies bezien en geconcludeerd dat er voor appellante nog voldoende functies zijn te selecteren waarmee haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
4.5.
Appellante heeft naar voren gebracht dat ten onrechte geen urenbeperking in aanmerking is genomen. Zij heeft voor ondersteuning van haar standpunt een rapport van het Rijnlands Revalidatie Centrum van juli 2015 en een brief van Offermans van 7 april 2016 in geding gebracht. Desgevraagd heeft Brouwer op 16 juni 2016 gereageerd op deze nadere stukken. Hij heeft gesteld dat hij appellante zou beperken met 2 uur per dag respectievelijk 10 uur per week en daarmee geschikt zou achten voor werk, rekening houdend met de andere reeds eerder aangegeven beperkingen voor 6 uur per dag, respectievelijk 30 uur per week. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld zich niet te kunnen vinden in de urenbeperking. Het Uwv heeft gesteld dat indien overeenkomstig het standpunt van Brouwer een urenbeperking moet worden opgenomen er hooguit één van de laatstelijk door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies zou vervallen. Appellante heeft met een verwijzing naar de brief van Offermans van 23 juni 2016 gesteld dat zij maximaal voor 4 uur per dag belastbaar is.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Brouwer heeft steeds inzichtelijk de bezwaren tegen het gestelde in zijn rapport besproken en de Raad heeft geen aanleiding aan zijn bevindingen te twijfelen. Het Uwv heeft gemotiveerd besproken waarom aan appellante met ingang van 18 juli 2014 wél een WGA-uitkering is toegekend. Wat betreft de urenbeperking overweegt de Raad dat de in het rapport van 24 december 2015 voor appellante geselecteerde functies – productiemedewerker industrie, medewerker administratieve ondersteuning en machine bediende – een urenomvang van minder dan 30 uur hebben. Ook indien wordt uitgegaan van een urenbeperking tot 30 uur per week, blijft de mate van arbeidsongeschiktheid op 30 november 2012 minder dan 35%.
4.7.
Met betrekking tot de kritiek op de geselecteerde functies wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de passendheid van de functies in het rapport van
24 december 2015 afdoende heeft toegelicht.
4.8.
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. Nu eerst in hoger beroep de grondslag van het bestreden besluit afdoende is gemotiveerd, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 1.736,- (3,5 punten) in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand, in totaal
€ 2.728,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.728,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 162,- vergoedt;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ