ECLI:NL:CRVB:2016:5026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- J.W. Schuttel
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de verlaging van de WAO-uitkering van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WAO-uitkering te verlagen. Appellant, die sinds 2002 arbeidsongeschikt is door psychische klachten en andere lichamelijke aandoeningen, had zijn uitkering aanvankelijk berekend op 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in januari 2014, heeft het Uwv zijn uitkering per 10 juni 2014 verlaagd naar 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen in de medische beoordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad heeft geen nieuwe argumenten of medische gegevens ontvangen die de eerdere beoordeling konden onderbouwen.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reden was voor een urenbeperking. De informatie uit het huisartsenjournaal werd niet als voldoende onderbouwing gezien om de FML aan te passen. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.