ECLI:NL:CRVB:2016:500
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van ZW-uitkering na beëindiging van zwangerschapsgerelateerde arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die op 21 januari 2011 beviel middels een sectio, ontving tot en met 13 mei 2011 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Vanaf 14 mei 2011 meldde zij zich ziek met klachten gerelateerd aan haar zwangerschap en bevalling, waarna het Uwv haar een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) toekende.
Echter, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 30 november 2012, concludeerde het Uwv dat appellante per 7 december 2012 niet langer arbeidsongeschikt was door zwangerschap of bevalling. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een bezwaarprocedure. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en deugdelijk hadden gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet langer gerelateerd was aan haar zwangerschap en bevalling.
In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald die zij eerder had aangevoerd. Het Uwv heeft bevestigd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank gehandhaafd moest worden. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze geen aanleiding gaven om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.