ECLI:NL:CRVB:2016:50

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/3972 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verdere ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats, ontving sinds 1 maart 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn had appellant arbeidsverplichtingen opgelegd voor 30 uur per week, gebaseerd op een rapport van dr. M.J.M. de Klaver, die concludeerde dat appellant met zijn beperkingen in staat was om deze uren te werken.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten zodanig ernstig zijn dat hij volledig ontheven had moeten worden van de arbeidsverplichtingen. Hij verwees naar verschillende rapportages en brieven van psychiaters en een psycholoog, maar de Raad oordeelde dat deze documenten niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie per 17 april 2013, de datum waarop de arbeidsverplichtingen werden opgelegd.

De Raad bevestigde dat het college terecht had geweigerd appellant verdergaand van de arbeidsverplichtingen te ontheffen, omdat er geen dringende redenen waren zoals bedoeld in de WWB. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/3972 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 juni 2014, 13/7207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/2374 WWB, 14/3995 WWB, 14/6029 WWB en 14/6030 WWB plaatsgevonden op 17 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.L. Bakker. In de zaken 14/2374 WWB, 14/3995 WWB, 14/6029 WWB en 14/6030 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 maart 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op verzoek van het college is appellant onderzocht door dr. M.J.M. de Klaver, medisch adviseur van SCIO Consult (Klaver). In zijn rapport van 5 april 2013 concludeert Klaver dat appellant beperkingen heeft in psychisch en gedragsmatig functioneren en dat hij in staat is om 30 uur per week te werken.
1.3.
Op basis van deze conclusie heeft het college bij besluit van 17 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2013 (bestreden besluit), appellant in verband met zijn medische beperkingen arbeidsverplichtingen opgelegd voor 30 uur per week.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant - samengevat - aangevoerd dat zijn beperkingen zodanig ernstig zijn dat hij volledig had moeten worden ontheven van de arbeidsverplichtingen. Hij is vanwege zijn psychische klachten te onstabiel om bestendige arbeid te verrichten. Dit blijkt volgens appellant niet alleen uit de rapportage van Klaver, maar ook uit de rapportage van Reach Reïntegratie van 13 september 2011 en uit de brieven van psychiaters en een psycholoog van GGZ in Geest van 30 maart 2010 en 26 oktober 2011. Appellant wijst er hierbij op dat, gelet op de vele beperkingen die zijn vastgesteld, vermoedelijk geen functies voor hem zullen kunnen worden geduid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen (arbeidsverplichtingen). Artikel 9, tweede lid, van de WWB biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Met de beslissing van 17 april 2013 om aan appellant de arbeidsverplichtingen gedeeltelijk op te leggen, wordt het college geacht tevens te hebben geweigerd appellant verdergaand van die verplichtingen te ontheffen wegens dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3.
Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, betwist appellant niet de deugdelijkheid van het rapport van Klaver van 5 april 2013. Anders dan appellant stelt, volgt uit dit rapport, noch uit de in onderdeel 3 genoemde rapportage en brieven, dat appellant, met zijn beperkingen, ten tijde in geding in het geheel niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten. Klaver concludeert juist dat appellant met zijn beperkingen in staat is tot het verrichten van arbeid gedurende
30 uur per week. De rapportage en brieven waarnaar appellant verwijst, zijn reeds vanwege de datering daarvan niet relevant voor de vraag of appellant per 17 april 2013 ontheffing van de arbeidsverplichtingen had moeten worden verleend. Bovendien wordt in de rapportage van
13 september 2011 dezelfde conclusie getrokken als in het rapport van Klaver, zij het dat appellant voor minder uren in staat wordt geacht arbeid te verrichten, en hebben de brieven van 30 maart 2010 en 26 oktober 2011 geen betrekking op de omvang van het arbeidsvermogen van appellant. Wat betreft de stelling van appellant dat met zijn beperkingen vermoedelijk geen functies te duiden zijn, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het besluit van 17 april 2013 niet ziet op concrete tewerkstelling, maar op de omvang waarin appellant, gezien zijn beperkingen, tot het verrichten van arbeid in staat kan worden geacht.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD