ECLI:NL:CRVB:2016:499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
14/2409 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft appellante, die ziek was gemeld met knie- en enkelklachten, haar Ziektewet-uitkering zien beëindigen door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante voldoende belastbaar was om haar maatgevende arbeid te hervatten. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de bijwerkingen van medicatie en de wisselwerking tussen haar aandoeningen. Het Uwv verwees naar een verzekeringsgeneeskundig rapport ter ondersteuning van hun standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar werk. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2409 ZW
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 maart 2014, 13/5982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.H. Geubbels hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als [functie] bij de [werkgever] voor zestien uur per week, heeft zich per 6 juli 2012, vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met knie- en enkelklachten. Later zijn buikklachten en psychische klachten ontstaan. Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft appellante diverse malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft tijdens zijn onderzoek van appellante op 15 augustus 2013 vastgesteld dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat appellante voldoende belastbaar is om in de maatgevende arbeid te hervatten.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft het Uwv bepaald dat met ingang van diezelfde datum de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) wordt beëindigd. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts van 15 augustus 2013 ten grondslag. Appellante heeft tegen het besluit van 15 augustus 2013 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en zijn besluit van 15 augustus 2013 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
25 oktober 2013 ten grondslag.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat in wat appellante heeft aangevoerd, geen grond kan worden gezien voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten of niet concludent zijn. Volgens de rechtbank ligt aan het bestreden besluit geen onjuiste medische beoordeling ten grondslag. De in beroep door appellante overgelegde stukken bevatten geen nieuwe medische informatie.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald wat zij in beroep en bezwaar heeft aangevoerd. Zij heeft voorts aangevoerd dat er bij de beoordeling van de vraag of zij arbeidsongeschikt was, onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie en de wisselwerking tussen de diverse aandoeningen in combinatie met de medicatie daarvoor. Volgens appellante hebben de verzekeringsartsen niet alle voor haar geldende beperkingen bij hun beoordeling betrokken en is onvoldoende onderzoek gedaan naar de belasting in de maatgevende functie. Het werk van een [functie] is psychisch belastend, met name omdat er discussies konden ontstaan met onwillige nieuwkomers of hun partners. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij wegens haar fysieke klachten en beperkte mentale draagkracht op de datum in geding niet in staat was haar arbeid te verrichten. Zij is ten onrechte arbeidsgeschikt is verklaard per 15 augustus 2013.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van
29 september 2015 dat een reactie bevat op de door appellante in hoger beroep ingezonden stukken, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 van de ZW, is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar betoog dat het Uwv geen voldoende beeld had van haar arbeid. In zijn rapport van 16 november 2012 heeft de verzekeringsarts vastgelegd wat appellante hem over haar taakbelasting heeft verteld: het voeren van gesprekken en het maken van afspraken met nieuwkomers voor inburgering bij de [werkgever]. De verzekeringsarts heeft daarbij aangetekend dat appellante het werk als psychisch zwaar heeft ervaren, omdat veel nieuwkomers niet wilde meewerken wat tot discussie in de spreekkamer leidde. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2013 blijkt dat ook tijdens de hoorzitting is gesproken over de aard en de belasting van de arbeid van appellante. Zijn conclusie dat appellante op 15 augustus 2013 weer geschikt was voor het werk van [functie] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep mede gegrond op zijn bevinding dat het parttime werk niet dermate stresserend is dat belanghebbende dat om psychische reden niet zou kunnen doen.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit en de juistheid van de medische beoordeling en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Wat in hoger beroep door appellante is ingebracht, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Deze arts heeft appellante gezien tijdens de hoorzitting, eigen onderzoek en dossierstudie verricht, informatie bij de behandelend sector opgevraagd en die samen met de reeds bekende informatie bij zijn beoordeling betrokken.
4.4.
Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze niet ernstig zijn, en als er al sprake is van een depressie, dat deze niet ernstig is. In zijn door het Uwv in beroep ingebrachte rapport van 19 februari 2014 heeft de verzekeringsarts overwogen dat er sprake is van forse psychosociale problematiek is, maar hij heeft de ernst van de psychiatrische stoornis niet als ernstig ingeschat. Er is, ook als de door appellante in hoger beroep nog ingezonden medische gegevens in ogenschouw worden genomen, geen aanleiding om deze overwegingen voor onjuist te houden.
4.5.
Dat de thuissituatie van appellante op de datum in geding met een depressieve en agressieve echtgenoot en de zorg voor drie kinderen - in de termen van de huisarts - benard was, betekent niet dat het Uwv de psychische klachten van appellante heeft onderschat. Uit het door appellante in hoger beroep ingebrachte huisartsjournaal blijkt niet meer dan de ook door Altrecht in het rapport van 5 maart 2013 vermelde dreigende overspanning, waarmee door de artsen van het Uwv rekening is gehouden.
4.6.
Over de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat appellante wegens haar rugklachten, knieklachten en diabetes mellitus aangewezen is op niet al te zwaar fysiek werk. Aangezien het werk van [functie] fysiek licht van aard is, moet zij in staat worden geacht haar arbeid te verrichten. In zijn nader rapport van 6 maart 2014 heeft de verzekeringsarts geconstateerd dat zijn bevindingen overeenkomen met die van de huisarts. Over de ingebrachte brief van de neuroloog van 9 januari 2014 heeft hij opgemerkt dat de daarin beschreven afwijkingen enige beperkingen geven op fysiek vlak, maar dat er, gezien het fysiek lichte werk van appellante, geen aanleiding is om haar ongeschikt te achten voor haar werk. Er is geen reden om aan de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) N. Veenstra

JL