ECLI:NL:CRVB:2016:4983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/4761 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 31 augustus 2012 ziek meldde met klachten aan haar linker voet, was van mening dat zij recht had op een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit was in bezwaar en beroep door de rechtbank bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts voldoende waren gemotiveerd. Appellante voerde aan dat haar klachten en beperkingen onvoldoende waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2014. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep besproken en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische gronden niet slagen.

De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4761 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 juni 2015, 14/7451 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als kamermeisje. Zij heeft zich op
31 augustus 2012 ziek gemeld in verband met klachten aan haar linker voet. Zij is daarnaast bekend met diabetes mellitus en hypertensie.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 29 augustus 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Het door appellante tegen het besluit van 21 juli 2014 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 13 oktober 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 september 2014 en van de arbeidsdeskundige bewaar en beroep van 2 oktober 2014, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er, gelet op de in bezwaar ontvangen informatie van de huisarts en de aangehechte informatie van de behandelende neuroloog W.H.J.P. Linssen, internist-nefroloog H.F.H. Brulez en de (eerder overlegde) informatie van orthopedisch chirurg H.E. De Meijier, aanleiding bestaat de voor appellante vastgestelde belastbaarheid aan te scherpen. Daartoe is overwogen dat gelet op de klachten van de voet een hele werkdag staan en lopen vermeden moet worden. Gelet op de combinatie van aandoeningen bij appellante (waaronder diabetes mellitus, hypertensie en lichte bloedarmoede) moeten bijzonder zware fysieke inspanningen uitgesloten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de gewijzigde beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdiencapaciteit op basis van een gewijzigde functieselectie berekend op 0,31%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie bij de beoordeling van de beperkingen van appellante heeft betrokken en haar conclusies over de belastbaarheid van appellante voldoende heeft gemotiveerd. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat appellante haar stelling dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen niet van een medische onderbouwing heeft voorzien. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat de bij haar bestaande klachten en beperkingen onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht in de FML van 30 september 2014. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar informatie van orthopedisch chirurg De Meijier betreffende een consult op 14 augustus 2015 en van haar huisarts.
4. De Raad komt tot een volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft de medische gronden die appellante eerder in bezwaar en beroep tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht afdoende besproken. Zij heeft, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 september 2014, met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.2.
De door appellante bij faxbericht van 26 september 2016 in hoger beroep ingezonden medische stukken geven geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting van de Raad verklaard dat hij de ingezonden medische stukken heeft voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat zij hierin geen aanleiding heeft gezien een ander standpunt in te nemen. De verzekeringarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het verslag van De Meijier van het consult van 14 augustus 2015 geen betrekking heeft op de datum in geding en dat in bezwaar reeds kennis is genomen van de informatie van de huisarts. De in hoger beroep ingezonden informatie van de huisarts van 22 juli 2015 bevat geen nieuwe informatie die relevant is voor de datum in geding. De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten.
4.3.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 september 2014 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met het rapport van 2 oktober 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans

NK