ECLI:NL:CRVB:2016:4972
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 november 2013. Appellant, die eerder werkzaam was als woningstoffeerder/magazijnmedewerker, had zich op 18 november 2011 ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 15 november 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid door de verzekeringsartsen van het Uwv is overschat en dat zijn psychische klachten niet goed zijn ingeschat. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Deze beslissing leidde tot de conclusie dat appellant met ingang van 15 november 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, en het eerdere besluit van 3 juni 2014 werd ingetrokken.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vastgestelde beperkingen van appellant niet juist zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 3 juni 2014 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 9 juni 2016 ongegrond werd verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.736,-.