ECLI:NL:CRVB:2016:4967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15/5034 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van een tandartsassistente in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een tandartsassistente, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellante had zich op 8 mei 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij beperkingen had, die werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van 5,16%. Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de FML aangepast, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

In beroep stelde appellante dat haar beperkingen niet volledig waren erkend en dat zij meer klachten had dan eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen correct waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij haar eerdere gronden herhaalde en aanvoerde dat haar klachten al eerder aanwezig waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende informatie hadden om tot hun conclusies te komen. De Raad oordeelde dat de FML juist was vastgesteld en dat appellante medisch geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5034 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 juni 2015, 14/6367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Mr. Van Etten is verschenen namens appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als tandartsassistente voor gemiddeld ruim 23 uur per week. Op 8 mei 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die in een rapport van 4 februari 2014 heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van lichamelijke klachten (nek-, schouder-, arm- en handklachten) beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 4 februari 2014. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 20 februari 2014 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk van tandartsassistente maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 5,16%. Bij besluit van 4 maart 2014 is vastgesteld dat appellante met ingang van 6 mei 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 18 juni 2014 tot de conclusie gekomen dat appellante, naast de reeds vastgestelde beperkingen, ook beperkt is op het item “persoonlijk risico”, omdat zij niet beroepshalve mag chaufferen wegens het gebruik van een geneesmiddel dat haar rijvaardigheid kan beïnvloeden. Om die reden heeft hij op
18 juni 2014 de FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 16 juli 2014 tot de conclusie gekomen dat drie functies ten onrechte zijn geselecteerd. Hij heeft deels nieuwe functies geselecteerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 0%. Bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 4 maart 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Evenals in bezwaar heeft appellante in beroep gesteld dat zij meer beperkingen heeft. Naast nek-, rug- en schouderklachten heeft zij ook maagklachten, eczeem aan haar handen en is er bij haar sprake van een tennisarm/tenniselleboog. Tevens gebruikt zij pijnstillers en medicatie tegen verstopping van haar darmen en heeft zij last van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. De geselecteerde functies acht appellante om uiteenlopende redenen evenmin geschikt.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van onderscheidenlijk 27 oktober 2014 en 29 oktober 2014 overgelegd, waarin is ingegaan op de gronden van appellante.
3. Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld en dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld. Daartoe is onder meer overwogen dat diverse door appellante in beroep naar voren gebrachte klachten niet aanwezig waren op de datum in geding. Voorts is geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voldoende is gemotiveerd.
4. In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald. Daarbij heeft zij onder meer gesteld dat de omstandigheid dat zij pas in beroep een deel van haar klachten naar voren heeft gebracht, niet wil zeggen dat deze niet reeds aanwezig waren op de datum in geding. Voorts heeft zij erop gewezen dat zij in het verleden als gevolg van haar psychische klachten reeds een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheid heeft gehad.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft gezien en bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie van de behandelend sector. Voorts heeft deze verzekeringsarts gereageerd op de door appellante in beroep naar voren gebrachte medische gronden. Het oordeel van de rechtbank dat de FML juist is vastgesteld, wordt eveneens onderschreven. Bij appellante is sprake van schouder-, nek- en rugklachten en als gevolg van deze klachten is appellante beperkt geacht voor het maken van hoofdbewegingen, het tillen/dragen en het frequent hanteren van zware lasten en het frequent buigen. Voorts zijn beperkingen aangenomen voor de uitstralende klachten naar armen en benen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarmee haar beperkingen zijn onderschat. In het huisartsjournaal en de brieven afkomstig van de behandelend neuroloog wordt melding gemaakt van een therapieresistentie nekhernia, waarvoor in overleg met appellante is gekozen voor een conservatief beleid. Deze stukken zijn in de bezwaarfase ingezonden en bevestigen wat appellante tijdens het onderzoek heeft verteld tegen de verzekeringsarts. Bij het vaststellen van de FML is, onder meer, deze diagnose, naast de resulaten van het lichamelijk onderzoek van appellante, bepalend geweest. Terecht zijn geen beperkingen aangenomen als gevolg van een tenniselleboog, eczeem aan haar handen, medicatie tegen ontstopping van de darmen en maagklachten. Wat betreft deze klachten, die appellante pas in beroep naar voren heeft gebracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich, gelet op de medische gegevens, terecht op het standpunt gesteld dat deze nog niet aanwezig waren op de datum in geding. Dit geldt ook voor de door appellante in beroep naar voren gebrachte psychische klachten. Nu ook anderszins niet is gebleken dat in de FML van 18 juni 2014 te weinig beperkingen voor appellante zijn aangenomen, wordt geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Voor het inschakelen van een deskundige wordt daarom geen aanleiding gezien.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die voor haar in de FML is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt, evenals de rechtbank heeft gedaan, verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige van 16 juli 2014 en 29 oktober 2014, waarin de signaleringen betreffende de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten wordt geen aanleiding gezien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

UM