ECLI:NL:CRVB:2016:4967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van een tandartsassistente in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een tandartsassistente, tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellante had zich op 8 mei 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij beperkingen had, die werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van 5,16%. Na bezwaar en een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd de FML aangepast, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
In beroep stelde appellante dat haar beperkingen niet volledig waren erkend en dat zij meer klachten had dan eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen correct waren vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij haar eerdere gronden herhaalde en aanvoerde dat haar klachten al eerder aanwezig waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende informatie hadden om tot hun conclusies te komen. De Raad oordeelde dat de FML juist was vastgesteld en dat appellante medisch geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.