In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een burgerambtenaar die werkzaam was bij het Ministerie van Defensie. De appellante had eerder een verzoek ingediend om haar werkzaamheden als [naam functie] te kunnen voortzetten, nadat haar functie was komen te vervallen door de opheffing van het programma [naam programma]. De directeur van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) had het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de directeur had aangegeven dat het herplaatsingsonderzoek ook op externe functies gericht kon worden. De Raad oordeelde echter dat uit de e-mail van appellante van 9 december 2014 niet kon worden afgeleid dat zij afstand had gedaan van haar aanspraak op een interne functie. De Raad stelde vast dat appellante nog steeds een procesbelang had bij de beoordeling van haar bezwaar tegen het besluit van 4 december 2013. De Raad vernietigde het besluit van de directeur DMO en droeg deze op om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij ook de baangarantie van appellante in overweging moest worden genomen. Tevens werd de directeur DMO veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 992,- en moest het betaalde griffierecht van € 168,- worden vergoed.