In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep medewerkers van de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten, die een waarnemingstoelage hebben aangevraagd. De medewerkers, die werkzaam waren als medewerker gegevensverwerking, zijn per 1 januari 2012 overgegaan naar de functie van Assistent Intake & Service B. In 2014 hebben zij verzocht om toekenning van een waarnemingstoelage, welke is afgewezen door de korpschef. De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 december 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de appellanten niet voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een waarnemingstoelage, omdat er geen sprake is van het tijdelijk verrichten van een andere functie. De Raad stelt vast dat de appellanten sinds de herinrichting van de ULI structureel belast zijn met hun werkzaamheden en dat er geen tijdelijke waarneming aan de orde is. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.