ECLI:NL:CRVB:2016:4919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
15/1614 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant had zich op 13 december 2010 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 10 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen door psychische en rugklachten. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad het onderzoek heropend en de medische informatie opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond, terwijl het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/1614 WIA, 16/5253 WIA
Datum uitspraak: 21 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2015, 14/4946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 mei 2016 en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad het onderzoek heeft heropend. Appellant heeft bij brief van
16 juni 2016 zijn zienswijze over de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 mei 2016 naar voren gebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 13 december 2010 ziek gemeld voor zijn werk van
assistent-beheerder in verband met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van
10 december 2012 tot 10 januari 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Aan het besluit van 4 januari 2013 heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2012 ten grondslag gelegd.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 10 januari 2014 recht heeft op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Het daarbij behorende uitkeringspercentage bedraagt 35.
1.4.
Appellant heeft in bezwaar gesteld dat hij met ingang van 10 januari 2014 toegenomen arbeidsongeschikt is als gevolg van toegenomen psychische- en rugklachten. Hij heeft betwist dat hij per die datum een resterende verdiencapaciteit heeft en dat voor hem een inkomenseis geldt.
1.5.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit 1) vastgesteld dat appellant per 10 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft de WGA-vervolguitkering daarom beëindigd met ingang van 16 september 2014. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
21 oktober 2013 heeft het Uwv ongegrond verklaard.
1.6.
Naar aanleiding van het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 17 oktober 2014 aangepast, door daarin bij 1.9.9 op te nemen dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de uitkomst van de WIA-beoordeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dan wel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig en/of onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant. De daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onjuist vastgelegd in de FML van 17 oktober 2014. Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat zij niet twijfelt aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat, uitgaande van de FML van 17 oktober 2014, de functies met SBC-code 111220, 315132 en 111180 in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, staande gehouden dat in de FML van 17 oktober 2014 te weinig rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van toegenomen rugklachten en psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op de informatie van behandelend psycholoog L.C. Nicolai, die hij eerder in eerste aanleg heeft overgelegd. Daarnaast heeft hij overgelegd een brief van
7 januari 2016 van orthopedisch chirurg J.W. van Ommeren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv reden gezien om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van de FML van 17 oktober 2014, in een rapport van 28 april 2016 vastgesteld dat de functie met SBC-code 111180 niet aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd. Omdat de reservefunctie met SBC-code 271130 de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt resteren volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende functies en arbeidsplaatsen om een schatting te onderbouwen. De mate van arbeidsongeschiktheid is nader vastgesteld op 54,3%. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 mei 2016
(bestreden besluit 2) heeft het Uwv op basis van dit rapport van 28 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 januari 2014 ongewijzigd recht heeft op een
WGA-vervolguitkering met uitkeringspercentage van 35.
5. Bij brief van 16 juni 2016 heeft appellant staande gehouden dat hij op en na
10 januari 2014 geen resterende verdiencapaciteit heeft.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling betrokken.
6.1.
Nu het Uwv bestreden besluit 1 niet handhaaft, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wet de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
6.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet Bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
6.3.
Over bestreden besluit 2 wordt overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, anamnese en eigen medisch onderzoek. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben de beschikbare medische informatie, waaronder de informatie van de behandelend neuroloog en de behandelend psycholoog, en de tijdens de hoorzitting verkregen informatie kenbaar betrokken bij hun beschouwingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML van 24 april 2014, die gelijkluidend is aan de FML van 11 december 2012, aangepast door in de FML van 17 oktober 2014 een extra beperking op te nemen onder item 1.9.9. Voorts wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 11 juli 2014 en 17 oktober 2014, gelezen in onderlinge samenhang met het rapport van de verzekeringsarts van 23 april 2014, op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat de beperkingen die in de FML van 17 oktober 2014 zijn vastgelegd, terug te voeren zijn op de psychische klachten, de rugklachten en het incidentele gebruik van Tramadol door appellant.
6.4.
Gezien hetgeen is overwogen onder 6.3 is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht en dat appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid niet onjuist zijn vastgelegd in de FML van 17 oktober 2014. De medische informatie waarnaar appellant in hoger beroep heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. De psychische klachten van appellant hebben geleid tot beperkingen in de FML voor persoonlijk en sociaal functioneren. Nu de informatie van behandelend psycholoog Nicolai van 25 augustus 2014 geen aanknopingspunten geeft om de FML in dit opzicht onjuist of onvolledig te achten en de informatie van orthopedisch chirurg Van Ommeren geen informatie bevat die betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding is er dan ook geen grond te twijfelen aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van bestreden besluit 2.
6.5.
Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft appellant geen specifieke gronden aangevoerd. Uitgaande van de FML van 17 oktober 2014 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 28 april 2016 aan de schatting ten grondslag gelegd de functies met SBC-code 111220, 315132 en 271130. Hij heeft in een arbeidskundig rapport van 27 oktober 2014, gelezen in onderlinge samenhang met een arbeidskundig rapport van 28 april 2014, voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 voor onjuist te houden.
6.6.
Op grond van hetgeen is overwogen in 6.3 tot en met 6.5 wordt geconcludeerd dat het Uwv in bestreden besluit 2 op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 10 januari 2014 recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,3%. De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
7. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 744,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. In totaal € 1.736,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juli 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2016 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.736,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 168,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) G.J. van Gendt

UM