In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant had zich op 13 december 2010 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 10 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WGA-vervolguitkering. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen door psychische en rugklachten. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad het onderzoek heropend en de medische informatie opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Uwv gegrond, terwijl het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar ongegrond werd verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.