ECLI:NL:CRVB:2016:4916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
16/1676 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eerste huur en administratiekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die kosten voor de eerste huur en administratiekosten wilde dekken. Appellante, geboren in 1996, woonde sinds 23 december 2013 in een begeleid zelfstandig wonen situatie via Stek Jeugdhulp. Op 29 oktober 2014 diende zij een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur van € 387,29 en administratiekosten van € 70,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat appellante had moeten reserveren voor deze kosten.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn, omdat zij na een crisisopvang opnieuw moest beginnen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante voldoende inkomsten had om voor de verhuiskosten te reserveren. De Raad heeft vastgesteld dat appellante gedurende de relevante periode inkomsten ontving die boven het bijstandsniveau lagen, en dat zij had kunnen en moeten reserveren voor de kosten van de verhuizing. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/1676 PW
Datum uitspraak: 20 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 februari 2016, 15/4190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op [datum] 1996, bewoont met ingang van 23 december 2013 een woning via Stek Jeugdhulp. Dit betreft een vorm van begeleid zelfstandig wonen. In de overeenkomst met Stek Jeugdhulp is bepaald dat het verblijf van appellante negen maanden duurt.
1.2.
Op 29 oktober 2014 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eerste huur van € 387,29 en administratiekosten van € 70,- in verband met een verhuizing naar een zelfstandige woning.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de kosten van de eerste huur en administratiekosten, waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat appellante voor deze kosten had moeten reserveren dan wel deze achteraf gespreid had moeten betalen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan tot verlening van bijzondere bijstand moet worden overgegaan, zijn niet aanwezig.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat zij na het verlaten van een crisisopvang (Stek Jeugdhulp) opnieuw moest beginnen. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat zij gedurende haar verblijf bij Stek Jeugdhulp voldoende inkomsten had om voor deze verhuiskosten te kunnen reserveren. Ten onrechte is de rechtbank voorts voorbij gegaan aan haar persoonlijke omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de kosten van eerste huur en administratiekosten als hier aan de orde gaat het om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In het bijzonder gaat het om de vraag of appellante de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante voor de verhuiskosten had kunnen en moeten reserveren. Daartoe is van belang dat appellante wist dat het begeleid wonen in de woning van Stek Jeugdhulp voor bepaalde duur zou zijn en dat zij deze woning uiterlijk
23 september 2014 moest verlaten. Daarmee was de verhuizing, in ieder geval sinds
23 december 2013, voorzienbaar.
4.4.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om van 23 december 2013 tot en met 29 oktober 2014 (datum aanvraag bijzondere bijstand), een periode van tien maanden, te reserveren voor de verhuiskosten. Uit de stukken blijkt dat appellante ten tijde hier van belang de volgende inkomsten heeft ontvangen. Sedert 23 december 2013 ontving zij € 46,- weekgeld van Stek Jeugdhulp en sedert 24 mei 2014 een inkomen uit haar dienstverband bij Albert Heijn; in totaal heeft appellante in de maanden mei tot en met september € 563,06 netto uit dit dienstverband ontvangen. Daarnaast ontving appellante van de Dienst Uitvoering Onderwijs per 1 april 2014 een tegemoetkoming scholieren van
€ 303,40 per maand, die per 1 augustus 2014 is gewijzigd in studiefinanciering van € 605,25 per maand. Gelet op de hoogte van deze inkomsten beschikte appellante dus in elk geval langer dan een half jaar over een inkomen dat ruimschoots boven het bijstandsniveau van een 18-jarige lag. Dat appellante een turbulente jeugd heeft gehad en dat de noodzakelijke verhuizing naar een zelfstandige woning de levenssituatie van appellante normaliseert en stabiliseert, kan niet afdoen aan het oordeel dat appellante voor de kosten van eerste huur en administratiekosten had kunnen en moeten reserveren.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2016.
(getekend) M. ter Brugge
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD