ECLI:NL:CRVB:2016:4861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
15/6483 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op ziekengeld na beoordeling door verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die als schoonmaker werkzaam was. Zijn dienstverband eindigde op 25 augustus 2014 en hij meldde zich op 10 december 2014 ziek wegens recidief sinus pilonidalis. De verzekeringsarts beoordeelde hem op 29 januari 2015 en concludeerde dat hij per 16 februari 2015 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv bevestigde deze conclusie en beëindigde zijn ziekengeld. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Hij voerde aan dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd en dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellant op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van volledige arbeidsongeschiktheid.

De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen, omdat de medische gegevens geen ondersteuning boden voor de stelling dat appellant op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/6483 ZW
Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 augustus 2015, 15/2567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Oass, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bosscher, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als schoonmaker voor 25/30 uur per week. Zijn dienstverband is op 25 augustus 2014 geëindigd. Appellant heeft zich op 10 december 2014, binnen één maand nadat zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidwet is geëindigd, bij het Uwv ziek gemeld wegens recidief sinus pilonidalis.
1.2.
Op 29 januari 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant per 16 februari 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van schoonmaker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2015 vastgesteld dat appellant per 16 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant gehandhaafd wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en benadrukt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ten onrechte is aangenomen dat hij voldoende is hersteld. Volgens appellant is zijn gezondheidstoestand door zijn aandoening verslechterd en heeft hij dit voldoende aannemelijk gemaakt met de voorhanden zijnde medische gegevens. Zijn beperkingen zijn onjuist en onvolledig vastgesteld. Hij ondervindt in het dagelijks leven veel hinder van zijn aandoening. Bij elke beweging heeft hij pijn en de aandoening is vrijwel altijd ontstoken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de medische toestand van appellant op de datum in geding onjuist hebben ingeschat. Wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn klachten op de datum in geding dusdanig ernstig waren dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat hij dat nog steeds is. De voorhanden zijnde medische informatie van de huisarts biedt daarvoor geen grond. De informatie bevat geen gegevens die zien op de toestand van appellant op de datum in geding, te weten 16 februari 2015. Uit het journaal van de huisarts blijkt dat deze appellant op
20 januari 2011 en op 15 december 2014 heeft gezien wegens een sinus pilonidas en appellant op beide data heeft doorverwezen naar de poli chirurgie.
4.4.
Ter zitting heeft appellant verklaard dat de aandoening sinus pilonidas wel drie tot vier keer per maand voorkomt, dat vanaf het moment dat de aandoening opzwelt het zes tot zeven dagen duurt voordat deze opengaat en dat het opengaan van de zwelling verlichting van de pijn geeft. Appellant heeft verder nog toegelicht dat hij een geplande operatie in april 2015 heeft afgezegd wegens het feit dat hem geen garantie van 100% kon worden gegeven en de aan de operatie verbonden risico’s.
4.5.
Ook wat ter zitting aan de orde is gekomen heeft niet tot een ander oordeel geleid. Dat de frequentie van de aandoening van appellant zodanig hoog is en sprake is van een constante (doorlopende) arbeidsongeschiktheid, is niet met medische gegevens onderbouwd, en komt ook niet overeen met de bevindingen bij het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 maart 2015. Toen waren er geen aanwijzingen voor een acute ontsteking en bij palpatie was geen sprake van lokale drukpijnlijkheid. De aandoening kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel leiden tot een tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid. Dat is ook door de primaire arts aangenomen. Bij onderzoek van die arts op 29 januari 2015 was de zwelling al opengegaan en in herstel. Dat de verzekeringsarts appellant vervolgens nog een termijn van twee weken heeft gegeven acht de Raad redelijk, nu appellant zelf ter zitting te kennen heeft gegeven dat het zes tot zeven dagen duurt voordat de zwelling voorbij is.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 16 februari 2015 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

SS