ECLI:NL:CRVB:2016:4850
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van niet meewerken aan huisbezoeken en onduidelijkheid over woonsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Diemen. Appellant had zich op 19 maart 2014 gemeld voor bijstand en zijn aanvraag op 14 mei 2014 ingediend. Tijdens de aanvraagprocedure zijn er meerdere pogingen gedaan om een huisbezoek af te leggen, maar appellant was niet aanwezig op de afgesproken momenten. Het college heeft uiteindelijk de aanvraag afgewezen op 19 augustus 2014, omdat appellant onvoldoende medewerking had verleend aan het vaststellen van zijn recht op bijstand.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende heeft meegewerkt aan de huisbezoeken, wat een grond vormt voor de afwijzing van de bijstandsaanvraag. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Appellant heeft niet aangetoond dat er geen redelijke grond was voor de huisbezoeken, en zijn stelling dat hij niet aanwezig was op de momenten van de huisbezoeken kan hem niet worden aangerekend, omdat het college op de hoogte was van zijn verblijf elders.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden. De conclusie is dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat appellant niet voldoende heeft meegewerkt aan de noodzakelijke onderzoeken.