ECLI:NL:CRVB:2016:4846

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
15/7723 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van bezwaarkosten na intrekking bijstandsuitkering

Op 13 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Appellant ontving sinds 26 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college heeft op 8 oktober 2014 de bijstand van appellant beëindigd, omdat uit onderzoek bleek dat appellant beschikte over middelen waarvan de aard en omvang onbekend waren. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand over een periode van meer dan zes jaar, met een terugvordering van € 86.357,94. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard en de motivering aangepast.

Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. In hoger beroep betwistte appellant de weigering van het college om de kosten van bezwaar te vergoeden. Hij stelde dat de gewijzigde motivering van de besluiten 1 en 2 betekende dat het college de bezwaren gegrond had moeten verklaren en een kostenvergoeding had moeten toekennen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vraag in geschil uitsluitend betrekking had op de vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar. Volgens de wet worden deze kosten alleen vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien het college de besluiten 1 en 2 had gehandhaafd, was er geen sprake van herroeping en kwam appellant niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15.7723 PW

Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 oktober 2015, 15/885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Aydogdu hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. Namens appellant is verschenen mr. Aydogdu. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L.C. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 26 mei 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 8 oktober 2014 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2014 beëindigd (lees: ingetrokken), op de grond dat uit onderzoek is gebleken dat appellant naast de bijstand de beschikking had over middelen, waarvan de aard en omvang onbekend was, waardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen. Bij besluit van 19 november 2014 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 26 mei 2008 tot en met 31 augustus 2014 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 86.357,94 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden en als gevolg van deze schending het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.2.
Bij besluit van 17 maart 2015 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en daarbij de motivering van deze besluiten aangepast, in die zin dat appellant over de periode in geding kon beschikken over middelen die hoger waren dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, zodat geen recht op bijstand bestond. Gelet op de ongegrondheid van de bezwaren is er volgens het college geen aanleiding tot het toekennen van een vergoeding van de in bezwaarfase gemaakte kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover het de geweigerde bezwaarkostenvergoeding betreft. Hij voert aan dat bij het bestreden besluit de motivering van de besluiten 1 en 2 is gewijzigd en deze besluiten dus niet voldeden aan artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet hierop had het college de bezwaren tegen deze besluiten, eventueel met instandhouding van de rechtsgevolgen, gegrond moeten verklaren en een kostenvergoeding moeten toekennen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is uitsluitend de vraag of het college de gemaakte kosten in bezwaar, zoals gevraagd, had moeten vergoeden.
4.2.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1677) volgt dat van herroepen slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Bij het bestreden besluit zijn de besluiten 1 en 2 gehandhaafd en is dus van herroeping van deze besluiten in de hiervoor bedoelde zin geen sprake. Appellant komt dan ook niet in aanmerking voor vergoeding van de door hem in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.E. Bon

HD