ECLI:NL:CRVB:2016:4840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
15/6794 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na medische beoordeling en aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had zich op 13 november 2013 ziek gemeld na een verkeersongeval, waarbij hij linker schouderklachten opliep. Aanvankelijk ontving hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar later werd hem een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant vanaf 13 december 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanpaste. Ondanks deze aanpassing concludeerde de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant nog steeds meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten waren verergerd, maar hij heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en dat het Uwv het griffierrecht van appellant moest vergoeden.

Uitspraak

15/6794 ZW
Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de ongedateerde uitspraak van de rechtbank Overijssel, 15/847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. I.I. Assink, advocaat, heeft zich bij brief van 25 oktober 2016 als gemachtigde gesteld. Bij brief van 27 oktober 2016 heeft zij zich onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als assemblage medewerker, heeft zich op 13 november 2013 ziek gemeld wegens linker schouderklachten (gebroken sleutelbeen) na een verkeersongeval. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadien hebben zich ook psychische klachten ontwikkeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
28 oktober 2014 vastgesteld dat appellant vanaf 13 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat appellant op 12 november 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2014. Naar aanleiding van dat bezwaar is appellant onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Naar aanleiding van de gewijzigde FML van 4 februari 2015 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meerdere functies niet langer passend geacht en laten vervallen. Op basis van een nieuwe schatting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant is met zijn beperkingen in staat geacht de functies van magazijn-, expeditie medewerker, machinaal metaalbewerker, besteller post/pakketten, administratief medewerker en samensteller kunstof en rubberindustrie te vervullen. Appellant is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en op het voornemen van het Uwv het ziekengeld pas per 21 maart 2015 te beëindigen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2015 (bestreden besluit) vastgesteld dat appellant met ingang van 21 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten zijn verergerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt allereerst vast dat de aangevallen uitspraak niet de dag vermeldt waarop de beslissing is uitgesproken. Om die reden dient zij wegens strijd met artikel 8;77, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Raad acht terugwijzing van de zaak niet noodzakelijk. De Raad zal de zaak zelf afdoen en overweegt in dat verband als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant op het spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de FML rekening gehouden met het feit dat appellant is aangewezen op schoudersparend werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast met verdergaande beperkingen op mentaal vlak wegens psychische instabiliteit en het feit dat appellant inmiddels onder behandeling is bij Mediant.
4.4.
Nu appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn medische toestand rond de datum in geding, te weten 21 maart 2015, is er geen aanleiding om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Het feit dat appellant enkele weken voor de datum in geding is geopereerd leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot verdergaande beperkingen, ook niet indien ervan uitgegaan wordt dat er nog een scheurtje in één van de botten zit (naar eigen zeggen van appellant).
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 4 februari 2015 opgenomen beperkingen wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 februari 2015, het oordeel van de rechtbank gevolgd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het vermelde rapport inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant, ondanks de in een aantal functies voorkomende signaleringen, in staat geacht kan worden de geselecteerde functies te verrichten.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het aan appellant betaalde griffierrecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

UM