In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd en de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. L. Boon, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om hem een WAO-uitkering toe te kennen met ingang van 17 september 2004. De rechtbank heeft in de beroepsfase een deskundige, psychiater dr. H.A. Droogleever Fortuyn, ingeschakeld om de belastbaarheid van de appellant te beoordelen. De deskundige heeft vastgesteld dat de appellant niet geschikt is voor nachtwerk, maar heeft de overige beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onderschreven. De rechtbank heeft het rapport van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de FML correct was aangepast.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid te optimistisch is ingeschat en dat hij de aan hem voorgehouden functies niet kan verrichten vanwege zijn PTSS. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige heeft gevolgd, aangezien het rapport blijk geeft van een zorgvuldig en diepgaand onderzoek. De Raad heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven om het rapport niet te volgen en dat de geduide functies niet als stressvol kunnen worden aangemerkt. De Raad heeft geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de appellant in 2004 leed aan PTSS en heeft het hoger beroep afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.