ECLI:NL:CRVB:2016:4833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
15/1904 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-vervolguitkering en beoordeling van medische beperkingen na auto-ongeval

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-vervolguitkering van appellante, die deze uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een auto-ongeval op 12 juli 2009. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding was voor een medische urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante onderzocht en op basis van de informatie van de behandelend sector en eigen bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat en dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies voldoende was gemotiveerd.

In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunt dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig hebben gehandeld en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, met name wat betreft het aantal te werken uren. De Raad bevestigt echter de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsartsen adequaat hebben gehandeld. De informatie van de behandelend sector biedt geen voldoende onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen dan reeds in de FML zijn opgenomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/1904 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
4 februari 2015, 14/1854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E.A. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nader stuk ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 3 november 2016. Namens appellante is mr. Verstraelen verschenen als haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1
Aan appellante was een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 10 juli 2009 wegens beperkingen die voortvloeiden uit een haar op 12 juli 2009 overkomen auto-ongeval. Met ingang van 22 december 2010 is de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en is haar aansluitend een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering beëindigd met ingang van 27 januari 2014, omdat is gebleken dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van
26 november 2013 herroepen, omdat er nieuwe functies zijn geselecteerd en er een nieuwe uitlooptermijn is gehanteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is echter onveranderd vastgesteld op minder dan 35%. De uitkering wordt nu beëindigd per 7 juli 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. Beide verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en op basis van de informatie van de behandelend sector, in combinatie met de eigen onderzoeksbevindingen, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij rekening is gehouden met beperkingen wegens klachten van een whiplash en verwerkingsproblematiek. Er is in voldoende mate gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen grond is voor een medische urenbeperking. De in beroep ingebrachte informatie van psycholoog W. Prins en medisch adviseur M. Blom bieden, naar het oordeel van de rechtbank, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. Nu de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapporten van 2 mei 2014 en 13 augustus 2014 en conform het bepaalde in artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA, uit oogpunt van zorgvuldigheid, de uitkering met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden na de bekendmaking van de nieuwe functies is beëindigd, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de in bezwaar en beroep verstrekte informatie van de behandelend sector en de ingediende rapporten van Blom, haar standpunt gehandhaafd dat sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen, met name wat betreft het aantal te werken uren.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Beide verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en geen cognitieve beperkingen kunnen vaststellen evenmin als een depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante duidelijk gemaakt dat zij informatie van haar behandelaars kan indienen ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan aangenomen in de FML van 11 november 2013. Op de vervolgens ingediende informatie van revalidatiearts J.F.M. Geboers van 2 april 2014 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan in zijn rapport. Ook wat betreft de door appellante geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een gemotiveerd standpunt ingenomen. Onder deze omstandigheden is het niet onzorgvuldig te achten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien voor het inwinnen van nadere informatie bij de behandelend sector noch voor het laten verrichten van een medische expertise.
4.3.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de informatie van Geboers blijkt dat appellante diverse onderzoeken en therapieën heeft gehad die allen geen afwijkingen of verklaring voor haar klachten hebben laten zien. Geboers is van oordeel dat de meest waarschijnlijke verklaring voor de klachten van appellante van persisterend op laag niveau functioneren ten gevolge van linkszijde pijnklachten gelegen is in anticiperende angst, hypervigilantie en verhoogde tonus en het continu ervaren van “dreiging van buiten” met bijpassende hoge stresslevels. Hij heeft daarom een revalidatieprogramma van “graded exposure” geadviseerd. Deze informatie vormt onvoldoende onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen dan aangenomen in de FML, nu in deze FML reeds beperkingen zijn aangenomen voor deadlines en hoog handelingstempo wegens de verwerkingsproblematiek en eveneens beperkingen zijn aangenomen voor de belasting van de linkerarm en het linkerbeen. Aan de in beroep ingediende informatie van psycholoog Prins kan niet die waarde toegekend worden die appellante eraan toegekend wenst te zien, nu de hierin vermelde diagnose van depressie geheel niet onderbouwd is evenmin als de vermelde conclusie dat appellante wegens haar psychische klachten niet in staat is tot werk. De rapporten van medisch adviseur Blom zijn enkel gebaseerd op dossieronderzoek. Hij komt tot de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen cognitieve beperkingen, met name voor de concentratie, noch een urenbeperking heeft aangenomen, maar geeft hiervoor geen medische onderbouwing. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat voor een medische urenbeperking geen aanleiding is, gelet op het ziektebeeld van pijnklachten aan de linkerzijde na het verkeersongeval zonder objectiveerbare afwijkingen in combinatie met verwerkingsproblematiek en de omstandigheid dat appellante twee dagen per week werkt als verkoopster en daarnaast thuis werkzaamheden verricht in het huishouden en de verzorging van de kinderen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij rapporten van (onder meer) 1 mei 2014 en 2 oktober 2014 afdoende gemotiveerd dat de informatie van Geboers, Prins en Blom geen aanleiding geeft tot bijstelling van de FML. Nu appellante in hoger beroep evenmin een nadere medische onderbouwing heeft ingediend, die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van de medische beoordeling, slaagt het hoger beroep niet op dit punt.
4.4.
De geschiktheid van appellante voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van medewerker bibliotheek, machinaal metaalbewerker en doktersassistente is, uitgaande van de FML, afdoende gemotiveerd bij rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 mei 2014, 13 augustus 2014 en 21 juni 2016.
4.5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4.6.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM