ECLI:NL:CRVB:2016:4826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
16/1514 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functievervulling van een ambtenaar en de toekenning van scores in een beoordelingsprocedure

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het functioneren van een ambtenaar die werkzaam was bij de gemeente Brunssum. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, die het bezwaar van de ambtenaar tegen een negatieve beoordeling gegrond verklaarde. De ambtenaar was vanaf mei 2011 gedetacheerd bij een centrum en ontving in januari 2013 een beoordeling over haar functioneren. De beoordeling kende een onvoldoende score toe voor het aspect zelfstandigheid en voor de functievervulling in haar geheel. De rechtbank oordeelde dat de onvoldoende score op het aspect zelfstandigheid niet kon standhouden, maar dat de score op het subonderdeel tempo wel gerechtvaardigd was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de onvoldoende score op zelfstandigheid heeft vernietigd. De Raad stelt vast dat de beoordeling op voldoende gronden berust en dat de ambtenaar niet voldeed aan de vereiste zelfstandigheid in haar functie. De Raad benadrukt dat de toetsing van een beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op voldoende gronden berust en dat het bestuursorgaan concrete feiten moet aanvoeren ter onderbouwing van een negatief oordeel. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de ambtenaar ongegrond, waarmee de oorspronkelijke beoordeling in stand blijft.

Uitspraak

16/1514 AW
Datum uitspraak: 15 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
29 januari 2016, 15/1954 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.L.M. van de Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.W. van Duijnhoven een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van de Laar, W. Spelthan en J.M.L. Smeijsters. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Duijnhoven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam bij de gemeente Brunssum. Vanaf mei 2011 was zij, eerst op proef en vanaf 1 januari 2012 voor een periode van drie jaar, gedetacheerd bij het centrum [naam centrum] . Op 16 februari 2012 en op 21 augustus 2012 zijn zogeheten jaargesprekken met betrokkene gevoerd.
1.2.
Op 4 januari 2013 is een beoordeling van het functioneren van betrokkene opgemaakt over de periode van 1 januari 2012 tot 4 januari 2013. Het beoordelingsformulier van de gemeente Brunssum bevat zes beoordelingsaspecten, namelijk kennis, zelfstandigheid, contact, leiding geven (indien van toepassing), uitdrukkingsvaardigheid en opmerkingen met betrekking tot het gedrag in de werksituatie. Met uitzondering van het aspect kennis is elk van deze gezichtspunten onderverdeeld in subonderdelen. In de genoemde beoordeling van het functioneren van betrokkene is een onvoldoende score toegekend voor het beoordelingsaspect zelfstandigheid en alle tot dat aspect behorende subonderdelen, alsmede voor het, tot de opmerkingen met betrekking tot het gedrag in de werksituatie behorende, subonderdeel tempo. De overige (sub)onderdelen zijn met een voldoende score beoordeeld. Het formulier voorziet ook in een beoordeling van de functievervulling in haar geheel. Blijkens de toelichting bij het formulier is de betekenis van de gezichtspunten van waaruit de functievervulling in haar totaliteit wordt beoordeeld, niet gelijk. Kennis en zelfstandigheid zijn de belangrijkste elementen in de kwalificatie van de functievervulling in haar geheel. In de hier aan de orde zijnde beoordeling van het functioneren van betrokkene is voor de functievervulling in haar geheel de score onvoldoende toegekend. Bij besluit van 14 januari 2014 is de beoordeling vastgesteld.
1.3.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 14 januari 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 mei 2015 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, op het beoordelingsaspect zelfstandigheid alsmede als eindscore een voldoende score toegekend, en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toegekende onvoldoende score op het subonderdeel tempo stand kan houden, maar de onvoldoende score op het aspect zelfstandigheid niet. Uit het dossier volgt niet dat betrokkene in 2012 expliciet is aangesproken op onvoldoende functioneren op dit punt. Ook ontbreken andere documenten waaruit de gestelde tekortkoming blijkt. Wat betreft het discussiegedrag, waarop betrokkene meermaals is aangesproken, is tijdens het jaargesprek op 21 augustus 2012 melding gemaakt van een positieve trend, die zich heeft voortgezet. Uitgaande van de toelichting bij het beoordelingsformulier moet het discussiegedrag worden ondergebracht bij het gezichtspunt contact, waarop een voldoende is gescoord. Volgens de rechtbank heeft appellant bovendien ten onrechte nagelaten om elk subonderdeel van het aspect zelfstandigheid afzonderlijk te motiveren.
2.1.
Appellant is van mening dat de rechtbank de beoordeling ten onrechte niet volledig in stand heeft gelaten. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In geschil is de vraag of de toegekende onvoldoende scores op het gezichtspunt zelfstandigheid alsmede voor de functievervulling in haar geheel, wel of geen stand kunnen houden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. In geval van een negatief oordeel moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat (uitspraak van 21 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2803).
3.3.
Uit de gedingstukken, daaronder begrepen de verslagen van de twee onder 1.1 genoemde jaargesprekken, komt het volgende beeld naar voren van het functioneren van betrokkene in de beoordelingsperiode. Dat functioneren vertoonde op drie punten tekortkomingen. In de eerste plaats was de kwantiteit van het werk niet voldoende. Betrokkene behaalde niet het voor [naam centrum] vastgestelde niveau voor het verwerken van archiefmateriaal van 0,5 strekkende meter per acht uur, hoewel haar kennis en ervaring daarvoor wel toereikend waren. In de tweede plaats verscheen betrokkene, ook na daarop herhaaldelijk te zijn aangesproken, regelmatig te laat op het werk, dit terwijl zij later mocht beginnen dan haar collega’s. Ten slotte had betrokkene de neiging om werkafspraken, regels en besluiten steeds weer ter discussie te stellen. Tijdens het jaargesprek op 16 februari 2012 is opgemerkt dat betrokkene in principe haar werk volledig zelfstandig en met weinig tot geen aansturing zou moeten kunnen klaren. Dat is, zo vermeldt het verslag, nu niet het geval. Het jaargesprek op
21 augustus 2012 geeft blijk van het op onderdelen nog steeds niet aanwezig zijn van bedoelde taakvolwassenheid.
3.4.
Betrokkene heeft dit beeld op zichzelf beschouwd niet weersproken. Vooropgesteld moet worden dat niet kan worden gezegd dat dit beeld de in geschil zijnde onvoldoende scores niet kan dragen. Het beschrevene onder 3.3 komt er kort gezegd op neer dat van een toereikende en met de vereiste zelfstandigheid uitgevoerde functievervulling geen sprake was. Bij een dergelijk functioneren is noch een onvoldoende score op het gezichtspunt zelfstandigheid, noch een onvoldoende eindscore als onhoudbaar te beschouwen. Een en ander wordt, hoezeer overigens ook geldt dat het beter was geweest als de motivering uitgebreider was geweest, niet anders doordat de genoemde scores in dit geval summier zijn gemotiveerd. Van belang in dat verband is dat tijdens de diverse met betrokkene gevoerde gesprekken uitgebreider is ingegaan op de tekortkomingen in haar functioneren en dat toen ook voorbeelden zijn besproken.
3.5.
Betrokkene heeft erop gewezen dat op de formulieren betreffende de twee jaargesprekken is aangekruist dat op het punt zelfstandigheid wordt voldaan aan de eisen/norm/profiel. Ook de rechtbank achtte dit van zwaarwegend belang. Dit enkele gegeven maakt het zojuist geschetste beeld, zoals dat ook uit de bewuste gespreksverslagen naar voren komt, echter niet anders. Van belang in dit verband is dat tussentijdse gesprekken zoals hier aan de orde niet hetzelfde karakter hebben als een personeelsbeoordeling. Blijkens de van toepassing zijnde Regeling personeelsbeoordeling en jaargesprek is het doel van het jaargesprek het gezamenlijk bespreken van het functioneren van de medewerker in brede zin over de voorafgaande periode en het maken van gerichte afspraken over de voorliggende periode. Dat is iets wezenlijk anders dan het geven van een eenzijdige beoordeling. De aan te kruisen onderwerpen op het formulier voor het jaargesprek zijn dan ook anders geformuleerd dan de beoordelingsaspecten, weergegeven op het beoordelingsformulier. Het is voorstelbaar dat, zoals namens appellant is toegelicht, de leidinggevende tijdens de jaargesprekken vooral opbouwende kritiek heeft willen meegeven en betrokkene niet op voorhand heeft willen demotiveren met negatieve scores. Uit het verloop van de gesprekken komt niettemin naar voren dat het functioneren van betrokkene nog niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Niet gezegd kan dus worden dat betrokkene onvoldoende duidelijk is gemaakt dat ongewijzigde voortzetting van haar functioneren tot een onvoldoende beoordeling zou kunnen leiden.
3.6.
Betrokkene heeft verder gewezen op de verbetering van haar discussiegedrag, zoals die in het verslag van het tweede jaargesprek is omschreven. Die verbetering is op dat moment onmiskenbaar gesignaleerd. Het enkel verbeteren van dit gedrag levert echter nog niet in alle opzichten taakvolwassenheid op. De beoordeling bestrijkt bovendien de gehele beoordelingsperiode, dus ook de eerste maanden daarvan, waarin het discussiegedrag nog onverkort aan de orde was. Belangrijker dan dit alles is nog dat uit het gesprek dat over de beoordeling is gevoerd op 5 maart 2013 naar voren komt dat het discussiegedrag ten tijde van het opmaken van de beoordeling weer een kritiekpunt vormde. Betrokkene heeft die kritiek tijdens bedoeld gesprek onderkend en voor de toekomst verbetering beloofd. Uit dit een en ander valt niet anders af te leiden dan dat de in augustus 2012 geconstateerde verbetering zich gedurende het laatste deel van de beoordelingsperiode niet heeft voortgezet.
3.7.
Conclusie van het overwogene onder 3.2 tot en met 3.6 is dat de in geschil zijnde scores stand houden. Het hoger beroep slaagt dus. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, vernietigen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 mei 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M. Kraefft en
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD