ECLI:NL:CRVB:2016:482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
12/5893 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair invaliditeitspensioen geweigerd op basis van onjuiste beoordeling van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die als militair was uitgezonden naar Joegoslavië. Appellant had in 2009 verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen, maar zijn verzoek werd afgewezen door de Minister van Defensie. De minister baseerde zijn besluit op een militair geneeskundig onderzoek, dat concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet aan zijn dienstverband konden worden toegeschreven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De Centrale Raad benoemde drs. H.S.R. Witte als deskundige, die concludeerde dat appellant lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn uitzending. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige zorgvuldig en consistent was en dat het eerdere rapport van de verzekeringsarts M. Levy niet meer geldig was. De Raad stelde vast dat appellant recht had op een militair invaliditeitspensioen, berekend op een mate van invaliditeit van 28% vanaf 5 februari 2008.

De Raad vernietigde het besluit van de minister en de eerdere uitspraak van de rechtbank, en oordeelde dat de minister de proceskosten van appellant moest vergoeden, inclusief de kosten voor het deskundigenrapport. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische rapporten in het kader van aanvragen voor invaliditeitspensioenen.

Uitspraak

12/5893 MPW
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 september 2012, 11/9212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft aanleiding gezien drs. H.S.R. Witte, psychiater, te benoemen als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Drs. Witte heeft appellant onderzocht en op
16 december 2014 rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop hun zienswijze gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als militair van 22 februari 1994 tot 22 juli 1994 uitgezonden geweest naar het toenmalige Joegoslavië. Bij ongedateerde brief, ingekomen op 5 februari 2009, heeft hij de minister verzocht om een militair invaliditeitspensioen. Naar aanleiding van dit verzoek is appellant onderworpen aan een militair geneeskundig onderzoek (MGO) waarvan op 19 mei 2009 rapport is uitgebracht. Dat rapport is in hoofdzaak gebaseerd op de resultaten van het onderzoek dat de verzekeringsarts M. Levy bij appellant heeft verricht. In dat rapport wordt geconcludeerd, anders dan de psychiater P.J.H. Notten na onderzoek van appellant heeft gediagnosticeerd, dat voor de bij appellant aanwezige psychische klachten geen dienstverband kan worden aanvaard.
1.2.
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft de minister appellant niet in aanmerking gebracht voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar, waarbij een rapportage is overgelegd van de door appellant ingeschakelde psychiater
dr. R.V. Schwarz, is door de minister bij besluit 26 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De minister heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat voor de bij appellant aanwezige aandoening geen dienstverband kan worden aanvaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
De door de Raad benoemde deskundige drs. Witte is tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van een posttraumatische stressstoornis, ernstig van aard, zonder persoonlijkheidsstoornis, met alcoholmisbruik (als een vorm van automedicatie) om de nacht in te kunnen, waarvan de oorzaken gelegen zijn in de uitzendingsperiode in Joegoslavië.
3.2.
Beide partijen hebben het rapport van drs. Witte als juist aanvaard. De Raad sluit zich hierbij aan. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het aan het MGO ten grondslag gelegde rapport van Levy is daarmee weerlegd.
3.3.
Partijen verschillen nog van mening over de mate van invaliditeit ten gevolge van de causale psychische klachten. De minister is in navolging van zijn verzekeringsarts
P.G. Verkerk - uiteindelijk - van mening dat appellant te rekenen vanaf 5 februari 2008 aanspraak heeft op een militair invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van invaliditeit van 27,08 % (afgerond 28 %). De Raad sluit zich hierbij aan. Verkerk heeft gemotiveerd uiteengezet dat aan de beperkingen in de subrubrieken 8 en 9 van de bij het PTSS-protocol behorende scorelijst maximaal een klasse 1 score kan worden toegekend. Zo blijkt uit de medische gegevens niet van substantiële beperkingen in deze subrubrieken en is er door de spanningsgerelateerde beperkingen een zekere overlap met de overige subrubrieken. Voor een indeling in klasse 2 vindt de Raad dan ook geen steun in de aanwezige medische gegevens.
3.4.
De Raad concludeert dat het hoger beroep slaagt. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking evenals de aangevallen uitspraak waarbij het besluit in stand is gelaten. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door vast te stellen dat appellant te rekenen vanaf 5 februari 2008 aanspraak heeft op een militair invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van invaliditeit van (afgerond) 28 %.
4. De Raad acht termen aanwezig om de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 744,- in hoger beroep, alles wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede € 664,20,- voor het deskundigenrapport van de psychiater dr. Schwarz, derhalve in totaal € 3.392,20.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 oktober 2011;
- herroept het besluit van 25 mei 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde besluit;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 156,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.392,20.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel

HD