ECLI:NL:CRVB:2016:4798
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een ANW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had ingediend. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij geen inkomen had en een voorschot op de ANW-uitkering wilde ontvangen. De rechtbank had het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de Svb de wettelijke beslistermijn had verlengd en verzoekster de Svb niet tijdig in gebreke had gesteld.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening de spoedeisendheid van de situatie van verzoekster moest worden afgewogen tegen de belangen van de Svb. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redelijke kans bestond dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat de Svb in gebreke was en dat er geen zicht was op toekenning van de ANW-uitkering. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige ingebrekestelling door de aanvrager en de noodzaak om de wettelijke termijnen in acht te nemen bij aanvragen voor sociale uitkeringen. De voorzieningenrechter wees erop dat de aanvraag voor de ANW-uitkering op de juiste wijze moest worden ingediend en dat de Svb de beslistermijn correct had opgeschort. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in de proceskosten.