ECLI:NL:CRVB:2016:4786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
15/6436 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht wegens niet tijdig verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft appellant op 18 juli 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft appellant op 14 augustus 2013 verzocht om ontbrekende gegevens te verstrekken, met een verlengde beslistermijn tot 20 september 2013. Appellant heeft echter niet gereageerd en het college heeft zijn aanvraag op 27 augustus 2013 buiten behandeling gesteld. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

Op 24 april 2014 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor bijstand, met als gewenste ingangsdatum 18 juli 2013. Het college heeft bij besluit van 2 mei 2014 bijstand toegekend vanaf de datum van de nieuwe aanvraag, maar de bijstand voor de periode voorafgaand aan deze datum afgewezen. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het besluit van 27 augustus 2013 en dat hij ervan uitging dat zijn eerste aanvraag nog in behandeling was. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant ten onrechte deze veronderstelling had, aangezien hij de brief van 14 augustus 2013 had ontvangen waarin duidelijk werd gemaakt dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kon hebben dat de aanvraag niet meer in behandeling werd genomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant na 20 september 2013 contact had moeten opnemen met het college, wat hij niet heeft gedaan.

De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand eerder dan 24 april 2014 zou moeten ingaan. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

15/6436 WWB
Datum uitspraak: 13 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
14 augustus 2015, 14/3637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Namens appellant is mr. Bongaarts verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 18 juli 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij brief van 14 augustus 2013 heeft het college appellant verzocht uiterlijk 22 augustus 2013 een aantal gegevens die appellant had verzuimd te verstrekken alsnog over te leggen. De beslistermijn zal worden verlengd tot 20 september 2013. Het college heeft appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 24 april 2014 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor het doen van een aanvraag op grond van de WWB, met als gewenste ingangsdatum 18 juli 2013, de datum van de eerste melding.
1.3.
Bij besluit van 2 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellant met ingang van de datum van melding zijnde 24 april 2014 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande. De bijstand over de gevraagde voorafgaande periode heeft het college afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat vaststaat en door appellant niet is weersproken dat hij zich op 24 april 2014 heeft gemeld om bijstand aan te vragen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college appellant met ingang van een eerdere datum dan de datum van melding bijstand had moeten verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant het besluit van 27 augustus 2013 niet heeft ontvangen en dat dit gegeven voor risico van het college komt, nu dat besluit niet per aangetekende post is verzonden. Verder staat vast dat appellant de brief van 14 augustus 2013 wel heeft ontvangen. In geschil is, evenals bij de rechtbank, of het college, mede gelet op dit gegeven, terecht heeft geweigerd de bijstand niet eerder te doen ingaan dan per datum van melding bij de nieuwe aanvraag, te weten 24 april 2014.
4.2.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Het tweede lid bepaalt voorts wanneer van een melding kan worden gesproken, terwijl het derde lid de mogelijkheid biedt om bij verwijtbaar latere indiening van de aanvraag de aanvraagdatum als ingangsdatum te nemen om te voorkomen dat er teveel tijd verstrijkt tussen de melding en de aanvraag.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het dagelijks bestuur heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.3, omdat hij niet bekend was met het besluit van 27 augustus 2013 en hij ervan uit mocht gaan dat zijn eerste aanvraag nog in behandeling was nu hij niets anders had vernomen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant is er ten onrechte van uitgegaan dat zijn eerste aanvraag nog in behandeling was. In de brief van 14 augustus 2013 heeft het college appellant meegedeeld dat hij uiterlijk 22 augustus 2013 de al eerder gevraagde gegevens diende te verstrekken en dat de beslistermijn zal worden verlengd tot 20 september 2013. Het college heeft daarbij voorts kenbaar gemaakt dat als appellant de gevraagde gegevens niet of niet volledig zou verstrekken, dit tot gevolg kon hebben dat zijn aanvraag niet meer in behandeling werd genomen. Appellant heeft niet voldaan aan het in de brief van 14 augustus 2013 opgenomen verzoek om uiterlijk 22 augustus 2013 de gevraagde gegevens te overleggen. Gelet op de brief van 14 augustus 2013 moest het voor hem duidelijk zijn welke gevolgen dit kon hebben voor de behandeling van zijn aanvraag. Voorts was hem uit deze brief duidelijk dat de beslistermijn liep tot uiterlijk 20 september 2013. Nu appellant, zoals hij heeft gesteld, niets meer van het college heeft gehoord, had het op zijn weg gelegen om na
20 september 2013 contact op te nemen met het college over zijn aanvraag. Dat appellant pas na acht maanden opnieuw een aanvraag indient, kan hem dan ook tegengeworpen worden.
4.6.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, nadat hij in het kader van de aanvraag van 18 juli 2013 een medisch onderzoek had ondergaan, hij te horen had gekregen dat het wel een tijdje zou duren voordat hij hierover van het college bericht zou krijgen. Hem is geadviseerd om hierop te wachten en hij heeft vervolgens een afwachtende houding aangenomen. Ook hierbij geldt dat het appellant kan worden tegengeworpen dat hij zich pas na acht maanden opnieuw heeft gemeld om bijstand aan te vragen en dat het op zijn weg had gelegen om eerder contact op te nemen met het college. Daarbij is eveneens van belang dat appellant de brief van 14 augustus 2013 had ontvangen waarin staat dat de beslistermijn was verlengd tot 20 september 2013. Appellant had dan ook kort na 20 september 2013 contact moeten opnemen met het college om te vragen of er een besluit was genomen op zijn aanvraag. De stelling van appellant dat hij vaker contact heeft opgenomen met het college over de behandeling van zijn eerste aanvraag vindt geen steun in de stukken en appellant heeft deze stelling niet met bewijsstukken onderbouwd.
4.7.
In wat appellant in 4.3 tot en met 4.6 heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen op grond waarvan het college appellant met ingang van een eerdere datum dan 24 april 2014 bijstand had moeten verlenen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD