ECLI:NL:CRVB:2016:4775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van onvoldoende inlichtingenverstrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat de appellant niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien voorafgaand aan zijn aanvraag.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tot en met 31 juli 2013 bijstand ontving, maar dat hij in september 2014 een nieuwe aanvraag indiende. Het college had de appellant verzocht om bankafschriften en aanvullende informatie, maar de appellant kon niet voldoende bewijs leveren van zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien, en dat de verklaring van zijn broer over zijn woonsituatie niet concreet genoeg was.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de stortingen op zijn rekening dateren van voor de aanvraag en dat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien door zorgtoeslag en huurtoeslag. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.