Op 6 december 2016 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betrof een afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant had op 4 september 2014 een aanvraag ingediend, maar weigerde medewerking aan een huisbezoek dat noodzakelijk was voor de verificatie van zijn woon- en leefsituatie. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, omdat er een redelijke grond was voor het afleggen van het huisbezoek en appellant niet had meegewerkt.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij geen sleutel van de woning had en dat zijn broer deze bij zich had. De Raad oordeelde echter dat het ontbreken van de sleutel voor rekening en risico van appellant kwam. De Raad bevestigde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door niet in te gaan op het aanbod van appellant om het huisbezoek later op de dag te laten plaatsvinden. De Raad benadrukte het belang van het onmiddellijk afleggen van een huisbezoek voor de effectiviteit van de controle op de opgegeven woonsituatie.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.