ECLI:NL:CRVB:2016:4715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/8449 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de rol van medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als conciërge werkte, had zich op 4 september 2014 ziek gemeld met diverse klachten, waaronder rugpijn en psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant per 9 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank werd bevestigd. De appellant stelde dat zijn depressieve stoornis niet goed was onderkend en dat de verzekeringsarts alleen naar zijn lichamelijke klachten had gekeken. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische beperkingen waren vastgesteld die het recht op ziekengeld zouden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

15/8449 ZW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 oktober 2015, 15/2597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith. Tevens was aanwezig H. Bassit als tolk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als conciërge voor 37 uur per week. Zijn dienstverband is op
2 september 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 4 september 2014 ziek gemeld met pijn aan zijn rug, handen en voeten, en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 4 februari 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 9 februari 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van conciërge. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2015 vastgesteld dat appellant per 9 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle klachten zijn op duidelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Ook de medische informatie van de huisarts is meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de door appellant in beroep verstrekte informatie van de praktijkondersteuner van de huisarts E. Walma in lijn is met hetgeen hij tijdens het spreekuur met appellant heeft besproken. De geschiktheid van het eigen werk op de datum in geding is in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn depressieve stoornis niet naar behoren is onderkend. De verzekeringsarts heeft het alleen over de lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep spreekt van licht mentale klachten zonder dat er sprake is van een echte depressie. Nadat appellant informatie van de praktijkondersteuner heeft ingediend geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen dat dat geen reden is voor een andersluidend oordeel. Appellant vindt dat onbegrijpelijk omdat juist de combinatie van klachten (fysieke klachten en de depressieve stoornis) maken dat appellant het eigen werk niet kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen oordeel gegeven over de psychische belasting in deze functie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Appellant heeft geen nieuwe gegevens ingebracht die tot een ander oordeel nopen. De verzekeringsartsen zijn na onder meer psychisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat er sprake is van relatief milde klachten die er niet aan in de weg staan dat appellant in staat is om zijn eigen werk te verrichten. De informatie van Walma is in lijn met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest. Appellant is door beide artsen lichamelijk en psychisch onderzocht. Er zijn geen lichamelijke beperkingen vastgesteld. In het huisartsenjournaal van 19 december 2014 wordt melding gemaakt van spier en gewrichtspijn, waarvoor ibuprofen en diclofenac is voorgeschreven. Verder is appellant voor deze klachten niet onder behandeling of naar een specialist geweest. De verzekeringsartsen hebben lichte mentale klachten waargenomen zonder dat er van een depressie sprake is. Dat is ook in lijn met hetgeen Walma heeft geschreven. Appellant is daar vijf weken na beëindiging van het ziekengeld, sinds 17 maart 2015 onder behandeling in verband met stressklachten en depressieve klachten. Hij krijgt antidepressiva voorgeschreven en krijgt begeleiding. Het Uwv kan worden gevolgd dat geen medische stukken door appellant zijn ingediend die tot een ander oordeel over de medisch situatie leiden. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat appellant op 9 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

SS