In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als conciërge werkte, had zich op 4 september 2014 ziek gemeld met diverse klachten, waaronder rugpijn en psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant per 9 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, wat door de rechtbank werd bevestigd. De appellant stelde dat zijn depressieve stoornis niet goed was onderkend en dat de verzekeringsarts alleen naar zijn lichamelijke klachten had gekeken. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen medische beperkingen waren vastgesteld die het recht op ziekengeld zouden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.