ECLI:NL:CRVB:2016:4713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/2796 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk na intrekking ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 6 maart 2015 zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als machineoperator werkte, had zich opnieuw ziek gemeld met linkerpols- en knieklachten na een eerdere ziekteperiode. Het Uwv had op 28 januari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 januari 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beoordelingen niet zorgvuldig waren en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 30 november 2016 behandeld. Tijdens de zitting op 19 oktober 2016 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Ceylan, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de medische toestand van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat er geen ernstige pathologie was die appellant ongeschikt zou maken voor zijn werk.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De beslissing werd openbaar gemaakt op 30 november 2016.

Uitspraak

15/2796 ZW
Datum uitspraak: 30 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 maart 2015, 14/2424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Ceylan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ceylan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machineoperator gedurende 36 uur per week. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Na een eerdere ziekteperiode heeft hij zich per
25 november 2013 opnieuw ziek gemeld met linkerpols- en knieklachten.
1.2.
Op 28 januari 2014 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft overwogen dat appellant met ingang van 29 januari 2014 in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 januari 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant is door het Uwv bij besluit van 6 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2014 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld geen aanknopingspunten te hebben gevonden om aan te (kunnen) nemen dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het advies van de orthopedisch chirurg zich beperkt tot staan en lopen, terwijl de tweede ziekmelding zich beperkte tot polsklachten. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet (voldoende) zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Appellant heeft aangevoerd dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met zijn beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is – voor zover hier van belang – bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de medische toestand van appellant op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien, dossierstudie verricht, en informatie van de behandelend sector bij haar overwegingen betrokken.
4.3.
Over de linkerpolsklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 februari 2014 overwogen dat er geen sprake is van evident functieverlies. Bij appellant is wel sprake van een oude avulsiefractuur, maar er is geen orthopedische interventie geïndiceerd. Hij heeft geconcludeerd dat er medisch geen contra-indicatie is om het eigen werk te verrichten, nu de tilbelasting in het eigen werk van 15 tot 20 kg met twee handen uitgevoerd kan worden en daarmee de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. In zijn nadere rapport van 28 september 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant de laatste twee jaar zijn werk heeft kunnen verrichten met de langer bestaande handklachten en dat, nu er geen aanwijzingen zijn voor ernstige pathologie zoals ernstige arthrose, appellant in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten. Uit wat appellant heeft aangevoerd, blijkt niet dat dit standpunt onjuist is.
4.4.
Over de nek-, schouder- en rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 27 februari 2014 het standpunt ingenomen dat deze klachten reeds bekend waren, en dat gelet op de recent verkregen informatie van appellants huisarts, er geen ernstige pathologie aan de orde is die aanleiding zou zijn appellant ongeschikt te achten voor zijn werk als machineoperator voor 36 uur per week. De overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn inzichtelijk gemotiveerd, goed te volgen en geven geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat deze overwegingen onjuist zijn.
4.5.
Over de knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
27 februari 2014 overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige gonartrose. In zijn nadere rapport van 28 september 2014 heeft hij gereageerd op door appellant ingezonden informatie en gesteld dat de orthopedisch chirurg heeft geadviseerd dat appellant de belasting door staan en lopen moet proberen te verminderen en de spierkracht te optimaliseren, maar dat er geen beperkingen of verboden zijn opgelegd ten aanzien van de kniebelasting. Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat deze overwegingen onjuist zijn.
4.6.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

TM