ECLI:NL:CRVB:2016:471
Centrale Raad van Beroep
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de intrekking van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer
Op 2 februari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015. De zaak betreft de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Het college had op 21 oktober 2013 besloten de bijstand van appellant over de periode van 11 oktober 2013 tot en met 20 oktober 2013 in te trekken, omdat appellant niet was verschenen op een afspraak op 21 oktober 2013. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, ook al had appellant gesuggereerd dat hij smetvrees had en daardoor in een sociaal isolement verkeerde. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij verwees naar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de intrekking van de bijstand konden rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen die in de eerdere uitspraken waren gemaakt. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.