ECLI:NL:CRVB:2016:471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
14-5399 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de intrekking van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer

Op 2 februari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015. De zaak betreft de intrekking van de bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Het college had op 21 oktober 2013 besloten de bijstand van appellant over de periode van 11 oktober 2013 tot en met 20 oktober 2013 in te trekken, omdat appellant niet was verschenen op een afspraak op 21 oktober 2013. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, ook al had appellant gesuggereerd dat hij smetvrees had en daardoor in een sociaal isolement verkeerde. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij verwees naar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de intrekking van de bijstand konden rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en onderschreef de overwegingen die in de eerdere uitspraken waren gemaakt. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

14/5399 WWB-PV
Datum uitspraak: 2 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2015, 14/3592 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Zitting hebben: Y.J. Klik
Griffier: M.S. Spek
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. L. Kuijper, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roodhorst.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 11 oktober 2013 tot en met 20 oktober 2013 ingetrokken en met ingang van
21 oktober 2013 beëindigd op de grond dat appellant zonder tegenbericht niet is verschenen op de afspraak van 21 oktober 2013.
Appellant heeft hangende het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2013 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
10 december 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de bijstand van appellant met ingang van 11 oktober 2013 in te trekken. Daarbij is overwogen dat ook als met appellant wordt aangenomen dat hij smetvrees heeft, hem van het niet legen van de brievenbus en het niet openen van de post toch een verwijt kan worden gemaakt. De stelling van appellant dat hij vanwege zijn smetvrees in een sociaal isolement verkeert en daarom niet in staat is geweest om een derde zijn post uit de brievenbus te laten halen, is in het geheel niet onderbouwd en is door het college gemotiveerd weersproken. Dat appellant zijn post niet uit de brievenbus heeft gehaald en daarom op twee rechtmatigheidsgesprekken niet is verschenen, moet dan ook voor zijn rekening en risico blijven.
Bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 21 oktober 2013 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter en de overwegingen van de voorzieningenrechter tot de hare gemaakt aangezien sinds die uitspraak geen aanvullende gronden meer naar voren zijn gebracht.
Wat appellant in hoger beroep ten aanzien van de intrekking van de bijstand met ingang van 11 oktober 2013 heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen en verwijst naar de overwegingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van
10 december 2013, zoals hiervoor weergegeven.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M. S. Spek (getekend) Y.J. Klik
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD